Vervoeging van nutten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het nut
- zij nutten
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het nutte
- zij nutten
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft genut
- zij hebben genut
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had genut
- zij hadden genut
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal nutten
- zij zult nutten
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal genut hebben
- zij zult genut hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal nutten
- zij zullen nutten
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben genut
- zij zullen hebben genut