Vervoeging van oefenen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik oefen
- jij oefent
- hij/zij/het oefent
- wij oefenen
- jullie oefenen
- zij oefenen
Present
- I practise
- you practise
- he/she/it practises
- we practise
- you practise
- they practise
Onvoltooid verleden tijd
- ik oefende
- jij oefende
- hij/zij/het oefende
- wij oefenden
- jullie oefenden
- zij oefenden
Simple past
- I practised
- you practised
- he/she/it practised
- we practised
- you practised
- they practised
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geoefend
- jij hebt geoefend
- hij/zij/het heeft geoefend
- wij hebben geoefend
- jullie hebben geoefend
- zij hebben geoefend
Present perfect
- I have practised
- you have practised
- he/she/it has practised
- we have practised
- you have practised
- they have practised
Voltooid verleden tijd
- ik had geoefend
- jij had geoefend
- hij/zij/het had geoefend
- wij hadden geoefend
- jullie hadden geoefend
- zij hadden geoefend
Past perfect
- I had practised
- you had practised
- he/she/it had practised
- we had practised
- you had practised
- they had practised
Toekomende tijd I
- ik zal oefenen
- jij zult oefenen
- hij/zij/het zal oefenen
- wij zullen oefenen
- jullie zullen oefenen
- zij zullen oefenen
Future
- I will practise
- you will practise
- he/she/it will practise
- we will practise
- you will practise
- they will practise
Toekomende tijd II
- ik zal geoefend hebben
- jij zult geoefend hebben
- hij/zij/het zal geoefend hebben
- wij zullen geoefend hebben
- jullie zullen geoefend hebben
- zij zullen geoefend hebben
Future perfect
- I will have practised
- you will have practised
- he/she/it will have practised
- we will have practised
- you will have practised
- they will have practised
Conditionalis I
- ik zou oefenen
- jij zou oefenen
- hij/zij/het zou oefenen
- wij zouden oefenen
- jullie zouden oefenen
- zij zouden oefenen
Conditional present
- I would practise
- you would practise
- he/she/it would practise
- we would practise
- you would practise
- they would practise
Conditionalis II
- ik zou hebben geoefend
- jij zou hebben geoefend
- hij/zij/het zou hebben geoefend
- wij zouden hebben geoefend
- jullie zouden hebben geoefend
- zij zouden hebben geoefend
Conditional perfect
- I would have practised
- you would have practised
- he/she/it would have practised
- we would have practised
- you would have practised
- they would have practised
Imperatief
- jij oefen
- jullie oefent
Imperative
- you practise
- you practise