Vervoeging van omflikkeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik flikker om
- jij flikkert om
- hij/zij/het flikkert om
- wij flikkeren om
- jullie flikkeren om
- zij flikkeren om
Onvoltooid verleden tijd
- ik flikkerde om
- jij flikkerde om
- hij/zij/het flikkerde om
- wij flikkerden om
- jullie flikkerden om
- zij flikkerden om
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb omgeflikkerd
- jij hebt omgeflikkerd
- hij/zij/het heeft omgeflikkerd
- wij hebben omgeflikkerd
- jullie hebben omgeflikkerd
- zij hebben omgeflikkerd
Voltooid verleden tijd
- ik had omgeflikkerd
- jij had omgeflikkerd
- hij/zij/het had omgeflikkerd
- wij hadden omgeflikkerd
- jullie hadden omgeflikkerd
- zij hadden omgeflikkerd
Toekomende tijd I
- ik zal omflikkeren
- jij zult omflikkeren
- hij/zij/het zal omflikkeren
- wij zullen omflikkeren
- jullie zullen omflikkeren
- zij zullen omflikkeren
Toekomende tijd II
- ik zal omgeflikkerd hebben
- jij zult omgeflikkerd hebben
- hij/zij/het zal omgeflikkerd hebben
- wij zullen omgeflikkerd hebben
- jullie zullen omgeflikkerd hebben
- zij zullen omgeflikkerd hebben
Conditionalis I
- ik zou omflikkeren
- jij zou omflikkeren
- hij/zij/het zou omflikkeren
- wij zouden omflikkeren
- jullie zouden omflikkeren
- zij zouden omflikkeren
Conditionalis II
- ik zou hebben omgeflikkerd
- jij zou hebben omgeflikkerd
- hij/zij/het zou hebben omgeflikkerd
- wij zouden hebben omgeflikkerd
- jullie zouden hebben omgeflikkerd
- zij zouden hebben omgeflikkerd
Imperatief
- jij flikker om
- jullie flikkert om