Vervoeging van omhelzen
Onbepaalde wijs (infinitief): omhelzen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik omhels
- jij omhelst
- hij/zij/het omhelst
- wij omhelzen
- jullie omhelzen
- zij omhelzen
Indicativo presente
- yo abrazo
- tú abrazas
- él/ella abraza
- nosotros abrazamos
- vosotros abrazáis
- ellos/ellas abrazan
Onvoltooid verleden tijd
- ik omhelsde
- jij omhelsde
- hij/zij/het omhelsde
- wij omhelsden
- jullie omhelsden
- zij omhelsden
Indefinido
- yo abracé
- tú abrazaste
- él/ella abrazó
- nosotros abrazamos
- vosotros abrazasteis
- ellos/ellas abrazaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb omhelsd
- jij hebt omhelsd
- hij/zij/het heeft omhelsd
- wij hebben omhelsd
- jullie hebben omhelsd
- zij hebben omhelsd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he abrazado
- tú has abrazado
- él/ella ha abrazado
- nosotros hemos abrazado
- vosotros habéis abrazado
- ellos/ellas han abrazado
Voltooid verleden tijd
- ik had omhelsd
- jij had omhelsd
- hij/zij/het had omhelsd
- wij hadden omhelsd
- jullie hadden omhelsd
- zij hadden omhelsd
Pluscuamperfecto
- yo había abrazado
- tú habías abrazado
- él/ella había abrazado
- nosotros habíamos abrazado
- vosotros habíais abrazado
- ellos/ellas habían abrazado
Toekomende tijd I
- ik zal omhelzen
- jij zult omhelzen
- hij/zij/het zal omhelzen
- wij zullen omhelzen
- jullie zullen omhelzen
- zij zullen omhelzen
Futuro I
- yo abrazaré
- tú abrazarás
- él/ella abrazará
- nosotros abrazaremos
- vosotros abrazaréis
- ellos/ellas abrazarán
Toekomende tijd II
- ik zal omhelsd hebben
- jij zult omhelsd hebben
- hij/zij/het zal omhelsd hebben
- wij zullen omhelsd hebben
- jullie zullen omhelsd hebben
- zij zullen omhelsd hebben
Futuro perfecto
- yo habré abrazado
- tú habrás abrazado
- él/ella habrá abrazado
- nosotros habremos abrazado
- vosotros habréis abrazado
- ellos/ellas habrán abrazado
Conditionalis I
- ik zou omhelzen
- jij zou omhelzen
- hij/zij/het zou omhelzen
- wij zouden omhelzen
- jullie zouden omhelzen
- zij zouden omhelzen
Condicional
- yo abrazaría
- tú abrazarías
- él/ella abrazaría
- nosotros abrazaríamos
- vosotros abrazaríais
- ellos/ellas abrazarían
Conditionalis II
- ik zou hebben omhelsd
- jij zou hebben omhelsd
- hij/zij/het zou hebben omhelsd
- wij zouden hebben omhelsd
- jullie zouden hebben omhelsd
- zij zouden hebben omhelsd
Condicional perfecto
- yo habría abrazado
- tú habrías abrazado
- él/ella habría abrazado
- nosotros habríamos abrazado
- vosotros habríais abrazado
- ellos/ellas habrían abrazado
Imperatief
- jij omhels
- jullie omhelst
Imperativo presente
- tú abraza
- vosotros abrazad