Vervoeging van omklemmen
Onbepaalde wijs (infinitief): omklemmen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik omklem
- jij omklemt
- hij/zij/het omklemt
- wij omklemmen
- jullie omklemmen
- zij omklemmen
Onvoltooid verleden tijd
- ik omklemde
- jij omklemde
- hij/zij/het omklemde
- wij omklemden
- jullie omklemden
- zij omklemden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb omklemd
- jij hebt omklemd
- hij/zij/het heeft omklemd
- wij hebben omklemd
- jullie hebben omklemd
- zij hebben omklemd
Voltooid verleden tijd
- ik had omklemd
- jij had omklemd
- hij/zij/het had omklemd
- wij hadden omklemd
- jullie hadden omklemd
- zij hadden omklemd
Toekomende tijd I
- ik zal omklemmen
- jij zult omklemmen
- hij/zij/het zal omklemmen
- wij zullen omklemmen
- jullie zullen omklemmen
- zij zullen omklemmen
Toekomende tijd II
- ik zal omklemd hebben
- jij zult omklemd hebben
- hij/zij/het zal omklemd hebben
- wij zullen omklemd hebben
- jullie zullen omklemd hebben
- zij zullen omklemd hebben
Conditionalis I
- ik zou omklemmen
- jij zou omklemmen
- hij/zij/het zou omklemmen
- wij zouden omklemmen
- jullie zouden omklemmen
- zij zouden omklemmen
Conditionalis II
- ik zou hebben omklemd
- jij zou hebben omklemd
- hij/zij/het zou hebben omklemd
- wij zouden hebben omklemd
- jullie zouden hebben omklemd
- zij zouden hebben omklemd
Imperatief
- jij omklem
- jullie omklemt