Vervoeging van omkransen

Vertaling: to wreathe

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik omkrans
  • jij omkranst
  • hij/zij/het omkranst
  • wij omkransen
  • jullie omkransen
  • zij omkransen

Present

  • I wreathe
  • you wreathe
  • he/she/it wreathes
  • we wreathe
  • you wreathe
  • they wreathe

Onvoltooid verleden tijd

  • ik omkranste
  • jij omkranste
  • hij/zij/het omkranste
  • wij omkransten
  • jullie omkransten
  • zij omkransten

Simple past

  • I wreathed
  • you wreathed
  • he/she/it wreathed
  • we wreathed
  • you wreathed
  • they wreathed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omkranst
  • jij hebt omkranst
  • hij/zij/het heeft omkranst
  • wij hebben omkranst
  • jullie hebben omkranst
  • zij hebben omkranst

Present perfect

  • I have wreathed
  • you have wreathed
  • he/she/it has wreathed
  • we have wreathed
  • you have wreathed
  • they have wreathed

Voltooid verleden tijd

  • ik had omkranst
  • jij had omkranst
  • hij/zij/het had omkranst
  • wij hadden omkranst
  • jullie hadden omkranst
  • zij hadden omkranst

Past perfect

  • I had wreathed
  • you had wreathed
  • he/she/it had wreathed
  • we had wreathed
  • you had wreathed
  • they had wreathed

Toekomende tijd I

  • ik zal omkransen
  • jij zult omkransen
  • hij/zij/het zal omkransen
  • wij zullen omkransen
  • jullie zullen omkransen
  • zij zullen omkransen

Future

  • I will wreathe
  • you will wreathe
  • he/she/it will wreathe
  • we will wreathe
  • you will wreathe
  • they will wreathe

Toekomende tijd II

  • ik zal omkranst hebben
  • jij zult omkranst hebben
  • hij/zij/het zal omkranst hebben
  • wij zullen omkranst hebben
  • jullie zullen omkranst hebben
  • zij zullen omkranst hebben

Future perfect

  • I will have wreathed
  • you will have wreathed
  • he/she/it will have wreathed
  • we will have wreathed
  • you will have wreathed
  • they will have wreathed

Conditionalis I

  • ik zou omkransen
  • jij zou omkransen
  • hij/zij/het zou omkransen
  • wij zouden omkransen
  • jullie zouden omkransen
  • zij zouden omkransen

Conditional present

  • I would wreathe
  • you would wreathe
  • he/she/it would wreathe
  • we would wreathe
  • you would wreathe
  • they would wreathe

Conditionalis II

  • ik zou hebben omkranst
  • jij zou hebben omkranst
  • hij/zij/het zou hebben omkranst
  • wij zouden hebben omkranst
  • jullie zouden hebben omkranst
  • zij zouden hebben omkranst

Conditional perfect

  • I would have wreathed
  • you would have wreathed
  • he/she/it would have wreathed
  • we would have wreathed
  • you would have wreathed
  • they would have wreathed

Imperatief

  • jij omkrans
  • jullie omkranst

Imperative

  • you wreathe
  • you wreathe