Vervoeging van ommuren

Vertaling: to wall

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ommuur
  • jij ommuurt
  • hij/zij/het ommuurt
  • wij ommuren
  • jullie ommuren
  • zij ommuren

Present

  • I wall
  • you wall
  • he/she/it walls
  • we wall
  • you wall
  • they wall

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ommuurde
  • jij ommuurde
  • hij/zij/het ommuurde
  • wij ommuurden
  • jullie ommuurden
  • zij ommuurden

Simple past

  • I walled
  • you walled
  • he/she/it walled
  • we walled
  • you walled
  • they walled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ommuurd
  • jij hebt ommuurd
  • hij/zij/het heeft ommuurd
  • wij hebben ommuurd
  • jullie hebben ommuurd
  • zij hebben ommuurd

Present perfect

  • I have walled
  • you have walled
  • he/she/it has walled
  • we have walled
  • you have walled
  • they have walled

Voltooid verleden tijd

  • ik had ommuurd
  • jij had ommuurd
  • hij/zij/het had ommuurd
  • wij hadden ommuurd
  • jullie hadden ommuurd
  • zij hadden ommuurd

Past perfect

  • I had walled
  • you had walled
  • he/she/it had walled
  • we had walled
  • you had walled
  • they had walled

Toekomende tijd I

  • ik zal ommuren
  • jij zult ommuren
  • hij/zij/het zal ommuren
  • wij zullen ommuren
  • jullie zullen ommuren
  • zij zullen ommuren

Future

  • I will wall
  • you will wall
  • he/she/it will wall
  • we will wall
  • you will wall
  • they will wall

Toekomende tijd II

  • ik zal ommuurd hebben
  • jij zult ommuurd hebben
  • hij/zij/het zal ommuurd hebben
  • wij zullen ommuurd hebben
  • jullie zullen ommuurd hebben
  • zij zullen ommuurd hebben

Future perfect

  • I will have walled
  • you will have walled
  • he/she/it will have walled
  • we will have walled
  • you will have walled
  • they will have walled

Conditionalis I

  • ik zou ommuren
  • jij zou ommuren
  • hij/zij/het zou ommuren
  • wij zouden ommuren
  • jullie zouden ommuren
  • zij zouden ommuren

Conditional present

  • I would wall
  • you would wall
  • he/she/it would wall
  • we would wall
  • you would wall
  • they would wall

Conditionalis II

  • ik zou hebben ommuurd
  • jij zou hebben ommuurd
  • hij/zij/het zou hebben ommuurd
  • wij zouden hebben ommuurd
  • jullie zouden hebben ommuurd
  • zij zouden hebben ommuurd

Conditional perfect

  • I would have walled
  • you would have walled
  • he/she/it would have walled
  • we would have walled
  • you would have walled
  • they would have walled

Imperatief

  • jij ommuur
  • jullie ommuurt

Imperative

  • you wall
  • you wall