Vervoeging van omschakelen

Onbepaalde wijs (infinitief): omschakelen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schakel om
  • jij schakelt om
  • hij/zij/het schakelt om
  • wij schakelen om
  • jullie schakelen om
  • zij schakelen om

Présent

  • j'aiguille
  • tu aiguilles
  • il/elle aiguille
  • nous aiguillons
  • vous aiguillez
  • ils/elles aiguillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schakelde om
  • jij schakelde om
  • hij/zij/het schakelde om
  • wij schakelden om
  • jullie schakelden om
  • zij schakelden om

Indicatif imparfait

  • j'aiguillais
  • tu aiguillais
  • il/elle aiguillait
  • nous aiguillions
  • vous aiguilliez
  • ils/elles aiguillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omgeschakeld
  • jij hebt omgeschakeld
  • hij/zij/het heeft omgeschakeld
  • wij hebben omgeschakeld
  • jullie hebben omgeschakeld
  • zij hebben omgeschakeld

Indicatif passé composé

  • j'ai aiguillé
  • tu as aiguillé
  • il/elle a aiguillé
  • nous avons aiguillé
  • vous avez aiguillé
  • ils/elles ont aiguillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had omgeschakeld
  • jij had omgeschakeld
  • hij/zij/het had omgeschakeld
  • wij hadden omgeschakeld
  • jullie hadden omgeschakeld
  • zij hadden omgeschakeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais aiguillé
  • tu avais aiguillé
  • il/elle avait aiguillé
  • nous avions aiguillé
  • vous aviez aiguillé
  • ils/elles avaient aiguillé

Toekomende tijd I

  • ik zal omschakelen
  • jij zult omschakelen
  • hij/zij/het zal omschakelen
  • wij zullen omschakelen
  • jullie zullen omschakelen
  • zij zullen omschakelen

Indicatif futur

  • j'aiguillerai
  • tu aiguilleras
  • il/elle aiguillera
  • nous aiguillerons
  • vous aiguillerez
  • ils/elles aiguilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal omgeschakeld hebben
  • jij zult omgeschakeld hebben
  • hij/zij/het zal omgeschakeld hebben
  • wij zullen omgeschakeld hebben
  • jullie zullen omgeschakeld hebben
  • zij zullen omgeschakeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai aiguillé
  • tu auras aiguillé
  • il/elle aura aiguillé
  • nous aurons aiguillé
  • vous aurez aiguillé
  • ils/elles auront aiguillé

Conditionalis I

  • ik zou omschakelen
  • jij zou omschakelen
  • hij/zij/het zou omschakelen
  • wij zouden omschakelen
  • jullie zouden omschakelen
  • zij zouden omschakelen

Conditionnel présent

  • j'aiguillerais
  • tu aiguillerais
  • il/elle aiguillerait
  • nous aiguillerions
  • vous aiguilleriez
  • ils/elles aiguilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben omgeschakeld
  • jij zou hebben omgeschakeld
  • hij/zij/het zou hebben omgeschakeld
  • wij zouden hebben omgeschakeld
  • jullie zouden hebben omgeschakeld
  • zij zouden hebben omgeschakeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais aiguillé
  • tu aurais aiguillé
  • il/elle aurait aiguillé
  • nous aurions aiguillé
  • vous auriez aiguillé
  • ils/elles auraient aiguillé

Imperatief

  • jij schakel om
  • jullie schakelt om

Impératif

  • tu aiguille
  • vous aiguillez