Vervoeging van onderscheiden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onderscheid
- jij onderscheidt
- hij/zij/het onderscheidt
- wij onderscheiden
- jullie onderscheiden
- zij onderscheiden
Onvoltooid verleden tijd
- ik onderscheidde
- jij onderscheidde
- hij/zij/het onderscheidde
- wij onderscheidden
- jullie onderscheidden
- zij onderscheidden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onderscheiden
- jij hebt onderscheiden
- hij/zij/het heeft onderscheiden
- wij hebben onderscheiden
- jullie hebben onderscheiden
- zij hebben onderscheiden
Voltooid verleden tijd
- ik had onderscheiden
- jij had onderscheiden
- hij/zij/het had onderscheiden
- wij hadden onderscheiden
- jullie hadden onderscheiden
- zij hadden onderscheiden
Toekomende tijd I
- ik zal onderscheiden
- jij zult onderscheiden
- hij/zij/het zal onderscheiden
- wij zullen onderscheiden
- jullie zullen onderscheiden
- zij zullen onderscheiden
Toekomende tijd II
- ik zal onderscheiden hebben
- jij zult onderscheiden hebben
- hij/zij/het zal onderscheiden hebben
- wij zullen onderscheiden hebben
- jullie zullen onderscheiden hebben
- zij zullen onderscheiden hebben
Conditionalis I
- ik zou onderscheiden
- jij zou onderscheiden
- hij/zij/het zou onderscheiden
- wij zouden onderscheiden
- jullie zouden onderscheiden
- zij zouden onderscheiden
Conditionalis II
- ik zou hebben onderscheiden
- jij zou hebben onderscheiden
- hij/zij/het zou hebben onderscheiden
- wij zouden hebben onderscheiden
- jullie zouden hebben onderscheiden
- zij zouden hebben onderscheiden
Imperatief
- jij onderscheid
- jullie onderscheidt