Vervoeging van ondertekenen

Onbepaalde wijs (infinitief): ondertekenen

Vertaling: subskribieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik onderteken
  • jij ondertekent
  • hij/zij/het ondertekent
  • wij ondertekenen
  • jullie ondertekenen
  • zij ondertekenen

Präsens Indikativ

  • ich subskribiere
  • du subskribierst
  • er/sie/es subskribiert
  • wir subskribieren
  • ihr subskribiert
  • sie subskribieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ondertekende
  • jij ondertekende
  • hij/zij/het ondertekende
  • wij ondertekenden
  • jullie ondertekenden
  • zij ondertekenden

Präteritum Indikativ

  • ich subskribierte
  • du subskribiertest
  • er/sie/es subskribierte
  • wir subskribierten
  • ihr subskribiertet
  • sie subskribierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ondertekend
  • jij hebt ondertekend
  • hij/zij/het heeft ondertekend
  • wij hebben ondertekend
  • jullie hebben ondertekend
  • zij hebben ondertekend

Perfekt Indikativ

  • ich habe subskribiert
  • du hast subskribiert
  • er/sie/es hat subskribiert
  • wir haben subskribiert
  • ihr habt subskribiert
  • sie haben subskribiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had ondertekend
  • jij had ondertekend
  • hij/zij/het had ondertekend
  • wij hadden ondertekend
  • jullie hadden ondertekend
  • zij hadden ondertekend

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte subskribiert
  • du hattest subskribiert
  • er/sie/es hatte subskribiert
  • wir hatten subskribiert
  • ihr hattet subskribiert
  • sie hatten subskribiert

Toekomende tijd I

  • ik zal ondertekenen
  • jij zult ondertekenen
  • hij/zij/het zal ondertekenen
  • wij zullen ondertekenen
  • jullie zullen ondertekenen
  • zij zullen ondertekenen

Futur I Indikativ

  • ich werde subskribieren
  • du wirst subskribieren
  • er/sie/es wird subskribieren
  • wir werden subskribieren
  • ihr werdet subskribieren
  • sie werden subskribieren

Toekomende tijd II

  • ik zal ondertekend hebben
  • jij zult ondertekend hebben
  • hij/zij/het zal ondertekend hebben
  • wij zullen ondertekend hebben
  • jullie zullen ondertekend hebben
  • zij zullen ondertekend hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde subskribiert haben
  • du wirst subskribiert haben
  • er/sie/es wird subskribiert haben
  • wir werden subskribiert haben
  • ihr werdet subskribiert haben
  • sie werden subskribiert haben

Conditionalis I

  • ik zou ondertekenen
  • jij zou ondertekenen
  • hij/zij/het zou ondertekenen
  • wij zouden ondertekenen
  • jullie zouden ondertekenen
  • zij zouden ondertekenen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde subskribieren
  • du würdest subskribieren
  • er/sie/es würde subskribieren
  • wir würden subskribieren
  • ihr würdet subskribieren
  • sie würden subskribieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben ondertekend
  • jij zou hebben ondertekend
  • hij/zij/het zou hebben ondertekend
  • wij zouden hebben ondertekend
  • jullie zouden hebben ondertekend
  • zij zouden hebben ondertekend

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde subskribiert haben
  • du würdest subskribiert haben
  • er/sie/es würde subskribiert haben
  • wir würden subskribiert haben
  • ihr würdet subskribiert haben
  • sie würden subskribiert haben

Imperatief

  • jij onderteken
  • jullie ondertekent

Imperativ

  • du subskribiere
  • ihr subskribiert