Vervoeging van ontcijferen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontcijfer
- jij ontcijfert
- hij/zij/het ontcijfert
- wij ontcijferen
- jullie ontcijferen
- zij ontcijferen
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontcijferde
- jij ontcijferde
- hij/zij/het ontcijferde
- wij ontcijferden
- jullie ontcijferden
- zij ontcijferden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontcijferd
- jij hebt ontcijferd
- hij/zij/het heeft ontcijferd
- wij hebben ontcijferd
- jullie hebben ontcijferd
- zij hebben ontcijferd
Voltooid verleden tijd
- ik had ontcijferd
- jij had ontcijferd
- hij/zij/het had ontcijferd
- wij hadden ontcijferd
- jullie hadden ontcijferd
- zij hadden ontcijferd
Toekomende tijd I
- ik zal ontcijferen
- jij zult ontcijferen
- hij/zij/het zal ontcijferen
- wij zullen ontcijferen
- jullie zullen ontcijferen
- zij zullen ontcijferen
Toekomende tijd II
- ik zal ontcijferd hebben
- jij zult ontcijferd hebben
- hij/zij/het zal ontcijferd hebben
- wij zullen ontcijferd hebben
- jullie zullen ontcijferd hebben
- zij zullen ontcijferd hebben
Conditionalis I
- ik zou ontcijferen
- jij zou ontcijferen
- hij/zij/het zou ontcijferen
- wij zouden ontcijferen
- jullie zouden ontcijferen
- zij zouden ontcijferen
Conditionalis II
- ik zou hebben ontcijferd
- jij zou hebben ontcijferd
- hij/zij/het zou hebben ontcijferd
- wij zouden hebben ontcijferd
- jullie zouden hebben ontcijferd
- zij zouden hebben ontcijferd
Imperatief
- jij ontcijfer
- jullie ontcijfert