Vervoeging van onteigenen

Onbepaalde wijs (infinitief): onteigenen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik onteigen
    • jij onteigent
    • hij/zij/het onteigent
    • wij onteigenen
    • jullie onteigenen
    • zij onteigenen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik onteigende
    • jij onteigende
    • hij/zij/het onteigende
    • wij onteigenden
    • jullie onteigenden
    • zij onteigenden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb onteigend
    • jij hebt onteigend
    • hij/zij/het heeft onteigend
    • wij hebben onteigend
    • jullie hebben onteigend
    • zij hebben onteigend
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had onteigend
    • jij had onteigend
    • hij/zij/het had onteigend
    • wij hadden onteigend
    • jullie hadden onteigend
    • zij hadden onteigend
  • Toekomende tijd I

    • ik zal onteigenen
    • jij zult onteigenen
    • hij/zij/het zal onteigenen
    • wij zullen onteigenen
    • jullie zullen onteigenen
    • zij zullen onteigenen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal onteigend hebben
    • jij zult onteigend hebben
    • hij/zij/het zal onteigend hebben
    • wij zullen onteigend hebben
    • jullie zullen onteigend hebben
    • zij zullen onteigend hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou onteigenen
    • jij zou onteigenen
    • hij/zij/het zou onteigenen
    • wij zouden onteigenen
    • jullie zouden onteigenen
    • zij zouden onteigenen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben onteigend
    • jij zou hebben onteigend
    • hij/zij/het zou hebben onteigend
    • wij zouden hebben onteigend
    • jullie zouden hebben onteigend
    • zij zouden hebben onteigend
  • Imperatief

    • jij onteigen
    • jullie onteigent