Vervoeging van ontfermen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ontferm
    • jij ontfermt
    • hij/zij/het ontfermt
    • wij ontfermen
    • jullie ontfermen
    • zij ontfermen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ontfermde
    • jij ontfermde
    • hij/zij/het ontfermde
    • wij ontfermden
    • jullie ontfermden
    • zij ontfermden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ontfermd
    • jij hebt ontfermd
    • hij/zij/het heeft ontfermd
    • wij hebben ontfermd
    • jullie hebben ontfermd
    • zij hebben ontfermd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ontfermd
    • jij had ontfermd
    • hij/zij/het had ontfermd
    • wij hadden ontfermd
    • jullie hadden ontfermd
    • zij hadden ontfermd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal ontfermen
    • jij zult ontfermen
    • hij/zij/het zal ontfermen
    • wij zullen ontfermen
    • jullie zullen ontfermen
    • zij zullen ontfermen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ontfermd hebben
    • jij zult ontfermd hebben
    • hij/zij/het zal ontfermd hebben
    • wij zullen ontfermd hebben
    • jullie zullen ontfermd hebben
    • zij zullen ontfermd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou ontfermen
    • jij zou ontfermen
    • hij/zij/het zou ontfermen
    • wij zouden ontfermen
    • jullie zouden ontfermen
    • zij zouden ontfermen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ontfermd
    • jij zou hebben ontfermd
    • hij/zij/het zou hebben ontfermd
    • wij zouden hebben ontfermd
    • jullie zouden hebben ontfermd
    • zij zouden hebben ontfermd
  • Imperatief

    • jij ontferm
    • jullie ontfermt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van ontfermen