Vervoeging van ontkleuren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontkleur
- jij ontkleurt
- hij/zij/het ontkleurt
- wij ontkleuren
- jullie ontkleuren
- zij ontkleuren
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontkleurde
- jij ontkleurde
- hij/zij/het ontkleurde
- wij ontkleurden
- jullie ontkleurden
- zij ontkleurden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontkleurd
- jij hebt ontkleurd
- hij/zij/het heeft ontkleurd
- wij hebben ontkleurd
- jullie hebben ontkleurd
- zij hebben ontkleurd
Voltooid verleden tijd
- ik had ontkleurd
- jij had ontkleurd
- hij/zij/het had ontkleurd
- wij hadden ontkleurd
- jullie hadden ontkleurd
- zij hadden ontkleurd
Toekomende tijd I
- ik zal ontkleuren
- jij zult ontkleuren
- hij/zij/het zal ontkleuren
- wij zullen ontkleuren
- jullie zullen ontkleuren
- zij zullen ontkleuren
Toekomende tijd II
- ik zal ontkleurd hebben
- jij zult ontkleurd hebben
- hij/zij/het zal ontkleurd hebben
- wij zullen ontkleurd hebben
- jullie zullen ontkleurd hebben
- zij zullen ontkleurd hebben
Conditionalis I
- ik zou ontkleuren
- jij zou ontkleuren
- hij/zij/het zou ontkleuren
- wij zouden ontkleuren
- jullie zouden ontkleuren
- zij zouden ontkleuren
Conditionalis II
- ik zou hebben ontkleurd
- jij zou hebben ontkleurd
- hij/zij/het zou hebben ontkleurd
- wij zouden hebben ontkleurd
- jullie zouden hebben ontkleurd
- zij zouden hebben ontkleurd
Imperatief
- jij ontkleur
- jullie ontkleurt