Vervoeging van ontkleuren
Onbepaalde wijs (infinitief): ontkleuren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontkleur
- jij ontkleurt
- hij/zij/het ontkleurt
- wij ontkleuren
- jullie ontkleuren
- zij ontkleuren
Präsens Indikativ
- ich entfärbe
- du entfärbst
- er/sie/es entfärbt
- wir entfärben
- ihr entfärbt
- sie entfärben
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontkleurde
- jij ontkleurde
- hij/zij/het ontkleurde
- wij ontkleurden
- jullie ontkleurden
- zij ontkleurden
Präteritum Indikativ
- ich entfärbte
- du entfärbtest
- er/sie/es entfärbte
- wir entfärbten
- ihr entfärbtet
- sie entfärbten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontkleurd
- jij hebt ontkleurd
- hij/zij/het heeft ontkleurd
- wij hebben ontkleurd
- jullie hebben ontkleurd
- zij hebben ontkleurd
Perfekt Indikativ
- ich habe entfärbt
- du hast entfärbt
- er/sie/es hat entfärbt
- wir haben entfärbt
- ihr habt entfärbt
- sie haben entfärbt
Voltooid verleden tijd
- ik had ontkleurd
- jij had ontkleurd
- hij/zij/het had ontkleurd
- wij hadden ontkleurd
- jullie hadden ontkleurd
- zij hadden ontkleurd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte entfärbt
- du hattest entfärbt
- er/sie/es hatte entfärbt
- wir hatten entfärbt
- ihr hattet entfärbt
- sie hatten entfärbt
Toekomende tijd I
- ik zal ontkleuren
- jij zult ontkleuren
- hij/zij/het zal ontkleuren
- wij zullen ontkleuren
- jullie zullen ontkleuren
- zij zullen ontkleuren
Futur I Indikativ
- ich werde entfärben
- du wirst entfärben
- er/sie/es wird entfärben
- wir werden entfärben
- ihr werdet entfärben
- sie werden entfärben
Toekomende tijd II
- ik zal ontkleurd hebben
- jij zult ontkleurd hebben
- hij/zij/het zal ontkleurd hebben
- wij zullen ontkleurd hebben
- jullie zullen ontkleurd hebben
- zij zullen ontkleurd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde entfärbt haben
- du wirst entfärbt haben
- er/sie/es wird entfärbt haben
- wir werden entfärbt haben
- ihr werdet entfärbt haben
- sie werden entfärbt haben
Conditionalis I
- ik zou ontkleuren
- jij zou ontkleuren
- hij/zij/het zou ontkleuren
- wij zouden ontkleuren
- jullie zouden ontkleuren
- zij zouden ontkleuren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde entfärben
- du würdest entfärben
- er/sie/es würde entfärben
- wir würden entfärben
- ihr würdet entfärben
- sie würden entfärben
Conditionalis II
- ik zou hebben ontkleurd
- jij zou hebben ontkleurd
- hij/zij/het zou hebben ontkleurd
- wij zouden hebben ontkleurd
- jullie zouden hebben ontkleurd
- zij zouden hebben ontkleurd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde entfärbt haben
- du würdest entfärbt haben
- er/sie/es würde entfärbt haben
- wir würden entfärbt haben
- ihr würdet entfärbt haben
- sie würden entfärbt haben
Imperatief
- jij ontkleur
- jullie ontkleurt
Imperativ
- du entfärb(e)
- ihr entfärbt