Vervoeging van ontlokken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ontlok
    • jij ontlokt
    • hij/zij/het ontlokt
    • wij ontlokken
    • jullie ontlokken
    • zij ontlokken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ontlokte
    • jij ontlokte
    • hij/zij/het ontlokte
    • wij ontlokten
    • jullie ontlokten
    • zij ontlokten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ontlokt
    • jij hebt ontlokt
    • hij/zij/het heeft ontlokt
    • wij hebben ontlokt
    • jullie hebben ontlokt
    • zij hebben ontlokt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ontlokt
    • jij had ontlokt
    • hij/zij/het had ontlokt
    • wij hadden ontlokt
    • jullie hadden ontlokt
    • zij hadden ontlokt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal ontlokken
    • jij zult ontlokken
    • hij/zij/het zal ontlokken
    • wij zullen ontlokken
    • jullie zullen ontlokken
    • zij zullen ontlokken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ontlokt hebben
    • jij zult ontlokt hebben
    • hij/zij/het zal ontlokt hebben
    • wij zullen ontlokt hebben
    • jullie zullen ontlokt hebben
    • zij zullen ontlokt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou ontlokken
    • jij zou ontlokken
    • hij/zij/het zou ontlokken
    • wij zouden ontlokken
    • jullie zouden ontlokken
    • zij zouden ontlokken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ontlokt
    • jij zou hebben ontlokt
    • hij/zij/het zou hebben ontlokt
    • wij zouden hebben ontlokt
    • jullie zouden hebben ontlokt
    • zij zouden hebben ontlokt
  • Imperatief

    • jij ontlok
    • jullie ontlokt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van ontlokken