Vervoeging van ontmoedigen

Onbepaalde wijs (infinitief): ontmoedigen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontmoedig
  • jij ontmoedigt
  • hij/zij/het ontmoedigt
  • wij ontmoedigen
  • jullie ontmoedigen
  • zij ontmoedigen

Indicativo presente

  • yo desmoralizo
  • desmoralizas
  • él/ella desmoraliza
  • nosotros desmoralizamos
  • vosotros desmoralizáis
  • ellos/ellas desmoralizan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontmoedigde
  • jij ontmoedigde
  • hij/zij/het ontmoedigde
  • wij ontmoedigden
  • jullie ontmoedigden
  • zij ontmoedigden

Indefinido

  • yo desmoralicé
  • desmoralizaste
  • él/ella desmoralizó
  • nosotros desmoralizamos
  • vosotros desmoralizasteis
  • ellos/ellas desmoralizaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontmoedigd
  • jij hebt ontmoedigd
  • hij/zij/het heeft ontmoedigd
  • wij hebben ontmoedigd
  • jullie hebben ontmoedigd
  • zij hebben ontmoedigd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he desmoralizado
  • has desmoralizado
  • él/ella ha desmoralizado
  • nosotros hemos desmoralizado
  • vosotros habéis desmoralizado
  • ellos/ellas han desmoralizado

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontmoedigd
  • jij had ontmoedigd
  • hij/zij/het had ontmoedigd
  • wij hadden ontmoedigd
  • jullie hadden ontmoedigd
  • zij hadden ontmoedigd

Pluscuamperfecto

  • yo había desmoralizado
  • habías desmoralizado
  • él/ella había desmoralizado
  • nosotros habíamos desmoralizado
  • vosotros habíais desmoralizado
  • ellos/ellas habían desmoralizado

Toekomende tijd I

  • ik zal ontmoedigen
  • jij zult ontmoedigen
  • hij/zij/het zal ontmoedigen
  • wij zullen ontmoedigen
  • jullie zullen ontmoedigen
  • zij zullen ontmoedigen

Futuro I

  • yo desmoralizaré
  • desmoralizarás
  • él/ella desmoralizará
  • nosotros desmoralizaremos
  • vosotros desmoralizaréis
  • ellos/ellas desmoralizarán

Toekomende tijd II

  • ik zal ontmoedigd hebben
  • jij zult ontmoedigd hebben
  • hij/zij/het zal ontmoedigd hebben
  • wij zullen ontmoedigd hebben
  • jullie zullen ontmoedigd hebben
  • zij zullen ontmoedigd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré desmoralizado
  • habrás desmoralizado
  • él/ella habrá desmoralizado
  • nosotros habremos desmoralizado
  • vosotros habréis desmoralizado
  • ellos/ellas habrán desmoralizado

Conditionalis I

  • ik zou ontmoedigen
  • jij zou ontmoedigen
  • hij/zij/het zou ontmoedigen
  • wij zouden ontmoedigen
  • jullie zouden ontmoedigen
  • zij zouden ontmoedigen

Condicional

  • yo desmoralizaría
  • desmoralizarías
  • él/ella desmoralizaría
  • nosotros desmoralizaríamos
  • vosotros desmoralizaríais
  • ellos/ellas desmoralizarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontmoedigd
  • jij zou hebben ontmoedigd
  • hij/zij/het zou hebben ontmoedigd
  • wij zouden hebben ontmoedigd
  • jullie zouden hebben ontmoedigd
  • zij zouden hebben ontmoedigd

Condicional perfecto

  • yo habría desmoralizado
  • habrías desmoralizado
  • él/ella habría desmoralizado
  • nosotros habríamos desmoralizado
  • vosotros habríais desmoralizado
  • ellos/ellas habrían desmoralizado

Imperatief

  • jij ontmoedig
  • jullie ontmoedigt

Imperativo presente

  • desmoraliza
  • vosotros desmoralizad