Vervoeging van ontromen

Vertaling: desnatar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontroom
  • jij ontroomt
  • hij/zij/het ontroomt
  • wij ontromen
  • jullie ontromen
  • zij ontromen

Indicativo presente

  • yo desnato
  • desnatas
  • él/ella desnata
  • nosotros desnatamos
  • vosotros desnatáis
  • ellos/ellas desnatan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontroomde
  • jij ontroomde
  • hij/zij/het ontroomde
  • wij ontroomden
  • jullie ontroomden
  • zij ontroomden

Indefinido

  • yo desnaté
  • desnataste
  • él/ella desnató
  • nosotros desnatamos
  • vosotros desnatasteis
  • ellos/ellas desnataron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontroomd
  • jij hebt ontroomd
  • hij/zij/het heeft ontroomd
  • wij hebben ontroomd
  • jullie hebben ontroomd
  • zij hebben ontroomd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he desnatado
  • has desnatado
  • él/ella ha desnatado
  • nosotros hemos desnatado
  • vosotros habéis desnatado
  • ellos/ellas han desnatado

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontroomd
  • jij had ontroomd
  • hij/zij/het had ontroomd
  • wij hadden ontroomd
  • jullie hadden ontroomd
  • zij hadden ontroomd

Pluscuamperfecto

  • yo había desnatado
  • habías desnatado
  • él/ella había desnatado
  • nosotros habíamos desnatado
  • vosotros habíais desnatado
  • ellos/ellas habían desnatado

Toekomende tijd I

  • ik zal ontromen
  • jij zult ontromen
  • hij/zij/het zal ontromen
  • wij zullen ontromen
  • jullie zullen ontromen
  • zij zullen ontromen

Futuro I

  • yo desnataré
  • desnatarás
  • él/ella desnatará
  • nosotros desnataremos
  • vosotros desnataréis
  • ellos/ellas desnatarán

Toekomende tijd II

  • ik zal ontroomd hebben
  • jij zult ontroomd hebben
  • hij/zij/het zal ontroomd hebben
  • wij zullen ontroomd hebben
  • jullie zullen ontroomd hebben
  • zij zullen ontroomd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré desnatado
  • habrás desnatado
  • él/ella habrá desnatado
  • nosotros habremos desnatado
  • vosotros habréis desnatado
  • ellos/ellas habrán desnatado

Conditionalis I

  • ik zou ontromen
  • jij zou ontromen
  • hij/zij/het zou ontromen
  • wij zouden ontromen
  • jullie zouden ontromen
  • zij zouden ontromen

Condicional

  • yo desnataría
  • desnatarías
  • él/ella desnataría
  • nosotros desnataríamos
  • vosotros desnataríais
  • ellos/ellas desnatarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontroomd
  • jij zou hebben ontroomd
  • hij/zij/het zou hebben ontroomd
  • wij zouden hebben ontroomd
  • jullie zouden hebben ontroomd
  • zij zouden hebben ontroomd

Condicional perfecto

  • yo habría desnatado
  • habrías desnatado
  • él/ella habría desnatado
  • nosotros habríamos desnatado
  • vosotros habríais desnatado
  • ellos/ellas habrían desnatado

Imperatief

  • jij ontroom
  • jullie ontroomt

Imperativo presente

  • desnata
  • vosotros desnatad