Vervoeging van ontsmetten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontsmet
- jij ontsmet
- hij/zij/het ontsmet
- wij ontsmetten
- jullie ontsmetten
- zij ontsmetten
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontsmette
- jij ontsmette
- hij/zij/het ontsmette
- wij ontsmetten
- jullie ontsmetten
- zij ontsmetten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontsmet
- jij hebt ontsmet
- hij/zij/het heeft ontsmet
- wij hebben ontsmet
- jullie hebben ontsmet
- zij hebben ontsmet
Voltooid verleden tijd
- ik had ontsmet
- jij had ontsmet
- hij/zij/het had ontsmet
- wij hadden ontsmet
- jullie hadden ontsmet
- zij hadden ontsmet
Toekomende tijd I
- ik zal ontsmetten
- jij zult ontsmetten
- hij/zij/het zal ontsmetten
- wij zullen ontsmetten
- jullie zullen ontsmetten
- zij zullen ontsmetten
Toekomende tijd II
- ik zal ontsmet hebben
- jij zult ontsmet hebben
- hij/zij/het zal ontsmet hebben
- wij zullen ontsmet hebben
- jullie zullen ontsmet hebben
- zij zullen ontsmet hebben
Conditionalis I
- ik zou ontsmetten
- jij zou ontsmetten
- hij/zij/het zou ontsmetten
- wij zouden ontsmetten
- jullie zouden ontsmetten
- zij zouden ontsmetten
Conditionalis II
- ik zou hebben ontsmet
- jij zou hebben ontsmet
- hij/zij/het zou hebben ontsmet
- wij zouden hebben ontsmet
- jullie zouden hebben ontsmet
- zij zouden hebben ontsmet
Imperatief
- jij ontsmet
- jullie ontsmet