Vervoeging van ontspruiten

Onbepaalde wijs (infinitief): ontspruiten

Vertaling: proceder

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontspruit
  • jij ontspruit
  • hij/zij/het ontspruit
  • wij ontspruiten
  • jullie ontspruiten
  • zij ontspruiten

Indicativo presente

  • yo procedo
  • procedes
  • él/ella procede
  • nosotros procedemos
  • vosotros procedéis
  • ellos/ellas proceden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontsproot
  • jij ontsproot
  • hij/zij/het ontsproot
  • wij ontsproten
  • jullie ontsproten
  • zij ontsproten

Indefinido

  • yo procedí
  • procediste
  • él/ella procedió
  • nosotros procedimos
  • vosotros procedisteis
  • ellos/ellas procedieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben ontsproten
  • jij bent ontsproten
  • hij/zij/het is ontsproten
  • wij zijn ontsproten
  • jullie zijn ontsproten
  • zij zijn ontsproten

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he procedido
  • has procedido
  • él/ella ha procedido
  • nosotros hemos procedido
  • vosotros habéis procedido
  • ellos/ellas han procedido

Voltooid verleden tijd

  • ik was ontsproten
  • jij was ontsproten
  • hij/zij/het was ontsproten
  • wij waren ontsproten
  • jullie waren ontsproten
  • zij waren ontsproten

Pluscuamperfecto

  • yo había procedido
  • habías procedido
  • él/ella había procedido
  • nosotros habíamos procedido
  • vosotros habíais procedido
  • ellos/ellas habían procedido

Toekomende tijd I

  • ik zal ontspruiten
  • jij zult ontspruiten
  • hij/zij/het zal ontspruiten
  • wij zullen ontspruiten
  • jullie zullen ontspruiten
  • zij zullen ontspruiten

Futuro I

  • yo procederé
  • procederás
  • él/ella procederá
  • nosotros procederemos
  • vosotros procederéis
  • ellos/ellas procederán

Toekomende tijd II

  • ik zal ontsproten zijn
  • jij zult ontsproten zijn
  • hij/zij/het zal ontsproten zijn
  • wij zullen ontsproten zijn
  • jullie zullen ontsproten zijn
  • zij zullen ontsproten zijn

Futuro perfecto

  • yo habré procedido
  • habrás procedido
  • él/ella habrá procedido
  • nosotros habremos procedido
  • vosotros habréis procedido
  • ellos/ellas habrán procedido

Conditionalis I

  • ik zou ontspruiten
  • jij zou ontspruiten
  • hij/zij/het zou ontspruiten
  • wij zouden ontspruiten
  • jullie zouden ontspruiten
  • zij zouden ontspruiten

Condicional

  • yo procedería
  • procederías
  • él/ella procedería
  • nosotros procederíamos
  • vosotros procederíais
  • ellos/ellas procederían

Conditionalis II

  • ik zou zijn ontsproten
  • jij zou zijn ontsproten
  • hij/zij/het zou zijn ontsproten
  • wij zouden zijn ontsproten
  • jullie zouden zijn ontsproten
  • zij zouden zijn ontsproten

Condicional perfecto

  • yo habría procedido
  • habrías procedido
  • él/ella habría procedido
  • nosotros habríamos procedido
  • vosotros habríais procedido
  • ellos/ellas habrían procedido