Vervoeging van onttronen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onttroon
- jij onttroont
- hij/zij/het onttroont
- wij onttronen
- jullie onttronen
- zij onttronen
Onvoltooid verleden tijd
- ik onttroonde
- jij onttroonde
- hij/zij/het onttroonde
- wij onttroonden
- jullie onttroonden
- zij onttroonden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onttroond
- jij hebt onttroond
- hij/zij/het heeft onttroond
- wij hebben onttroond
- jullie hebben onttroond
- zij hebben onttroond
Voltooid verleden tijd
- ik had onttroond
- jij had onttroond
- hij/zij/het had onttroond
- wij hadden onttroond
- jullie hadden onttroond
- zij hadden onttroond
Toekomende tijd I
- ik zal onttronen
- jij zult onttronen
- hij/zij/het zal onttronen
- wij zullen onttronen
- jullie zullen onttronen
- zij zullen onttronen
Toekomende tijd II
- ik zal onttroond hebben
- jij zult onttroond hebben
- hij/zij/het zal onttroond hebben
- wij zullen onttroond hebben
- jullie zullen onttroond hebben
- zij zullen onttroond hebben
Conditionalis I
- ik zou onttronen
- jij zou onttronen
- hij/zij/het zou onttronen
- wij zouden onttronen
- jullie zouden onttronen
- zij zouden onttronen
Conditionalis II
- ik zou hebben onttroond
- jij zou hebben onttroond
- hij/zij/het zou hebben onttroond
- wij zouden hebben onttroond
- jullie zouden hebben onttroond
- zij zouden hebben onttroond
Imperatief
- jij onttroon
- jullie onttroont