Vervoeging van ontveinzen

Onbepaalde wijs (infinitief): ontveinzen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ontveins
    • jij ontveinst
    • hij/zij/het ontveinst
    • wij ontveinzen
    • jullie ontveinzen
    • zij ontveinzen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ontveinsde
    • jij ontveinsde
    • hij/zij/het ontveinsde
    • wij ontveinsden
    • jullie ontveinsden
    • zij ontveinsden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ontveinsd
    • jij hebt ontveinsd
    • hij/zij/het heeft ontveinsd
    • wij hebben ontveinsd
    • jullie hebben ontveinsd
    • zij hebben ontveinsd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ontveinsd
    • jij had ontveinsd
    • hij/zij/het had ontveinsd
    • wij hadden ontveinsd
    • jullie hadden ontveinsd
    • zij hadden ontveinsd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal ontveinzen
    • jij zult ontveinzen
    • hij/zij/het zal ontveinzen
    • wij zullen ontveinzen
    • jullie zullen ontveinzen
    • zij zullen ontveinzen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ontveinsd hebben
    • jij zult ontveinsd hebben
    • hij/zij/het zal ontveinsd hebben
    • wij zullen ontveinsd hebben
    • jullie zullen ontveinsd hebben
    • zij zullen ontveinsd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou ontveinzen
    • jij zou ontveinzen
    • hij/zij/het zou ontveinzen
    • wij zouden ontveinzen
    • jullie zouden ontveinzen
    • zij zouden ontveinzen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ontveinsd
    • jij zou hebben ontveinsd
    • hij/zij/het zou hebben ontveinsd
    • wij zouden hebben ontveinsd
    • jullie zouden hebben ontveinsd
    • zij zouden hebben ontveinsd
  • Imperatief

    • jij ontveins
    • jullie ontveinst

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van ontveinzen