Vervoeging van ontwapenen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontwapen
- jij ontwapent
- hij/zij/het ontwapent
- wij ontwapenen
- jullie ontwapenen
- zij ontwapenen
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontwapende
- jij ontwapende
- hij/zij/het ontwapende
- wij ontwapenden
- jullie ontwapenden
- zij ontwapenden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontwapend
- jij hebt ontwapend
- hij/zij/het heeft ontwapend
- wij hebben ontwapend
- jullie hebben ontwapend
- zij hebben ontwapend
Voltooid verleden tijd
- ik had ontwapend
- jij had ontwapend
- hij/zij/het had ontwapend
- wij hadden ontwapend
- jullie hadden ontwapend
- zij hadden ontwapend
Toekomende tijd I
- ik zal ontwapenen
- jij zult ontwapenen
- hij/zij/het zal ontwapenen
- wij zullen ontwapenen
- jullie zullen ontwapenen
- zij zullen ontwapenen
Toekomende tijd II
- ik zal ontwapend hebben
- jij zult ontwapend hebben
- hij/zij/het zal ontwapend hebben
- wij zullen ontwapend hebben
- jullie zullen ontwapend hebben
- zij zullen ontwapend hebben
Conditionalis I
- ik zou ontwapenen
- jij zou ontwapenen
- hij/zij/het zou ontwapenen
- wij zouden ontwapenen
- jullie zouden ontwapenen
- zij zouden ontwapenen
Conditionalis II
- ik zou hebben ontwapend
- jij zou hebben ontwapend
- hij/zij/het zou hebben ontwapend
- wij zouden hebben ontwapend
- jullie zouden hebben ontwapend
- zij zouden hebben ontwapend
Imperatief
- jij ontwapen
- jullie ontwapent