Vervoeging van ontwerpen
Onbepaalde wijs (infinitief): ontwerpen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontwerp
- jij ontwerpt
- hij/zij/het ontwerpt
- wij ontwerpen
- jullie ontwerpen
- zij ontwerpen
Présent
- je projette
- tu projettes
- il/elle projette
- nous projetons
- vous projetez
- ils/elles projettent
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontwierp
- jij ontwierp
- hij/zij/het ontwierp
- wij ontwierpen
- jullie ontwierpen
- zij ontwierpen
Indicatif imparfait
- je projetais
- tu projetais
- il/elle projetait
- nous projetions
- vous projetiez
- ils/elles projetaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontworpen
- jij hebt ontworpen
- hij/zij/het heeft ontworpen
- wij hebben ontworpen
- jullie hebben ontworpen
- zij hebben ontworpen
Indicatif passé composé
- j'ai projeté
- tu as projeté
- il/elle a projeté
- nous avons projeté
- vous avez projeté
- ils/elles ont projeté
Voltooid verleden tijd
- ik had ontworpen
- jij had ontworpen
- hij/zij/het had ontworpen
- wij hadden ontworpen
- jullie hadden ontworpen
- zij hadden ontworpen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais projeté
- tu avais projeté
- il/elle avait projeté
- nous avions projeté
- vous aviez projeté
- ils/elles avaient projeté
Toekomende tijd I
- ik zal ontwerpen
- jij zult ontwerpen
- hij/zij/het zal ontwerpen
- wij zullen ontwerpen
- jullie zullen ontwerpen
- zij zullen ontwerpen
Indicatif futur
- je projetterai
- tu projetteras
- il/elle projettera
- nous projetterons
- vous projetterez
- ils/elles projetteront
Toekomende tijd II
- ik zal ontworpen hebben
- jij zult ontworpen hebben
- hij/zij/het zal ontworpen hebben
- wij zullen ontworpen hebben
- jullie zullen ontworpen hebben
- zij zullen ontworpen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai projeté
- tu auras projeté
- il/elle aura projeté
- nous aurons projeté
- vous aurez projeté
- ils/elles auront projeté
Conditionalis I
- ik zou ontwerpen
- jij zou ontwerpen
- hij/zij/het zou ontwerpen
- wij zouden ontwerpen
- jullie zouden ontwerpen
- zij zouden ontwerpen
Conditionnel présent
- je projetterais
- tu projetterais
- il/elle projetterait
- nous projetterions
- vous projetteriez
- ils/elles projetteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben ontworpen
- jij zou hebben ontworpen
- hij/zij/het zou hebben ontworpen
- wij zouden hebben ontworpen
- jullie zouden hebben ontworpen
- zij zouden hebben ontworpen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais projeté
- tu aurais projeté
- il/elle aurait projeté
- nous aurions projeté
- vous auriez projeté
- ils/elles auraient projeté
Imperatief
- jij ontwerp
- jullie ontwerpt
Impératif
- tu projette
- vous projetez