Vervoeging van ontwortelen

Onbepaalde wijs (infinitief): ontwortelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik ontwortel
    • jij ontwortelt
    • hij/zij/het ontwortelt
    • wij ontwortelen
    • jullie ontwortelen
    • zij ontwortelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ontwortelde
    • jij ontwortelde
    • hij/zij/het ontwortelde
    • wij ontwortelden
    • jullie ontwortelden
    • zij ontwortelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ontworteld
    • jij hebt ontworteld
    • hij/zij/het heeft ontworteld
    • wij hebben ontworteld
    • jullie hebben ontworteld
    • zij hebben ontworteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ontworteld
    • jij had ontworteld
    • hij/zij/het had ontworteld
    • wij hadden ontworteld
    • jullie hadden ontworteld
    • zij hadden ontworteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal ontwortelen
    • jij zult ontwortelen
    • hij/zij/het zal ontwortelen
    • wij zullen ontwortelen
    • jullie zullen ontwortelen
    • zij zullen ontwortelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ontworteld hebben
    • jij zult ontworteld hebben
    • hij/zij/het zal ontworteld hebben
    • wij zullen ontworteld hebben
    • jullie zullen ontworteld hebben
    • zij zullen ontworteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou ontwortelen
    • jij zou ontwortelen
    • hij/zij/het zou ontwortelen
    • wij zouden ontwortelen
    • jullie zouden ontwortelen
    • zij zouden ontwortelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ontworteld
    • jij zou hebben ontworteld
    • hij/zij/het zou hebben ontworteld
    • wij zouden hebben ontworteld
    • jullie zouden hebben ontworteld
    • zij zouden hebben ontworteld
  • Imperatief

    • jij ontwortel
    • jullie ontwortelt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van ontwortelen