Vervoeging van opborrelen

Onbepaalde wijs (infinitief): opborrelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het borrelt op
    • zij borrelen op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • hij/zij/het borrelde op
    • zij borrelden op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • hij/zij/het is opgeborreld
    • zij zijn opgeborreld
  • Voltooid verleden tijd

    • hij/zij/het was opgeborreld
    • zij waren opgeborreld
  • Toekomende tijd I

    • hij/zij/het zal opborrelen
    • zij zult opborrelen
  • Toekomende tijd II

    • hij/zij/het zal opgeborreld zijn
    • zij zult opgeborreld zijn
  • Conditionalis I

    • hij/zij/het zal opborrelen
    • zij zullen opborrelen
  • Conditionalis II

    • hij/zij/het zal zijn opgeborreld
    • zij zullen zijn opgeborreld

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opborrelen