Vervoeging van opbouwen
Onbepaalde wijs (infinitief): opbouwen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bouw op
- jij bouwt op
- hij/zij/het bouwt op
- wij bouwen op
- jullie bouwen op
- zij bouwen op
Indicativo presente
- yo carpinteo
- tú carpinteas
- él/ella carpintea
- nosotros carpinteamos
- vosotros carpinteáis
- ellos/ellas carpintean
Onvoltooid verleden tijd
- ik bouwde op
- jij bouwde op
- hij/zij/het bouwde op
- wij bouwden op
- jullie bouwden op
- zij bouwden op
Indefinido
- yo carpinteé
- tú carpinteaste
- él/ella carpinteó
- nosotros carpinteamos
- vosotros carpinteasteis
- ellos/ellas carpintearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgebouwd
- jij hebt opgebouwd
- hij/zij/het heeft opgebouwd
- wij hebben opgebouwd
- jullie hebben opgebouwd
- zij hebben opgebouwd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he carpinteado
- tú has carpinteado
- él/ella ha carpinteado
- nosotros hemos carpinteado
- vosotros habéis carpinteado
- ellos/ellas han carpinteado
Voltooid verleden tijd
- ik had opgebouwd
- jij had opgebouwd
- hij/zij/het had opgebouwd
- wij hadden opgebouwd
- jullie hadden opgebouwd
- zij hadden opgebouwd
Pluscuamperfecto
- yo había carpinteado
- tú habías carpinteado
- él/ella había carpinteado
- nosotros habíamos carpinteado
- vosotros habíais carpinteado
- ellos/ellas habían carpinteado
Toekomende tijd I
- ik zal opbouwen
- jij zult opbouwen
- hij/zij/het zal opbouwen
- wij zullen opbouwen
- jullie zullen opbouwen
- zij zullen opbouwen
Futuro I
- yo carpintearé
- tú carpintearás
- él/ella carpinteará
- nosotros carpintearemos
- vosotros carpintearéis
- ellos/ellas carpintearán
Toekomende tijd II
- ik zal opgebouwd hebben
- jij zult opgebouwd hebben
- hij/zij/het zal opgebouwd hebben
- wij zullen opgebouwd hebben
- jullie zullen opgebouwd hebben
- zij zullen opgebouwd hebben
Futuro perfecto
- yo habré carpinteado
- tú habrás carpinteado
- él/ella habrá carpinteado
- nosotros habremos carpinteado
- vosotros habréis carpinteado
- ellos/ellas habrán carpinteado
Conditionalis I
- ik zou opbouwen
- jij zou opbouwen
- hij/zij/het zou opbouwen
- wij zouden opbouwen
- jullie zouden opbouwen
- zij zouden opbouwen
Condicional
- yo carpintearía
- tú carpintearías
- él/ella carpintearía
- nosotros carpintearíamos
- vosotros carpintearíais
- ellos/ellas carpintearían
Conditionalis II
- ik zou hebben opgebouwd
- jij zou hebben opgebouwd
- hij/zij/het zou hebben opgebouwd
- wij zouden hebben opgebouwd
- jullie zouden hebben opgebouwd
- zij zouden hebben opgebouwd
Condicional perfecto
- yo habría carpinteado
- tú habrías carpinteado
- él/ella habría carpinteado
- nosotros habríamos carpinteado
- vosotros habríais carpinteado
- ellos/ellas habrían carpinteado
Imperatief
- jij bouw op
- jullie bouwt op
Imperativo presente
- tú carpintea
- vosotros carpintead