Vervoeging van opbreken

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik breek op
  • jij breekt op
  • hij/zij/het breekt op
  • wij breken op
  • jullie breken op
  • zij breken op

Presente

  • io fermo
  • tu fermi
  • lui/lei/Lei ferma
  • noi fermiamo
  • voi/Voi fermate
  • loro/Loro fermano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik brak op
  • jij brak op
  • hij/zij/het brak op
  • wij braken op
  • jullie braken op
  • zij braken op

Imperfetto

  • io fermavo
  • tu fermavi
  • lui/lei/Lei fermava
  • noi fermavamo
  • voi/Voi fermavate
  • loro/Loro fermavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgebroken
  • jij hebt opgebroken
  • hij/zij/het heeft opgebroken
  • wij hebben opgebroken
  • jullie hebben opgebroken
  • zij hebben opgebroken

Passato prossimo

  • io ho fermato
  • tu hai fermato
  • lui/lei/Lei ha fermato
  • noi abbiamo fermato
  • voi/Voi avete fermato
  • loro/Loro hanno fermato

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgebroken
  • jij had opgebroken
  • hij/zij/het had opgebroken
  • wij hadden opgebroken
  • jullie hadden opgebroken
  • zij hadden opgebroken

Trapassato prossimo

  • io avevo fermato
  • tu avevi fermato
  • lui/lei/Lei aveva fermato
  • noi avevamo fermato
  • voi/Voi avevate fermato
  • loro/Loro avevano fermato

Toekomende tijd I

  • ik zal opbreken
  • jij zult opbreken
  • hij/zij/het zal opbreken
  • wij zullen opbreken
  • jullie zullen opbreken
  • zij zullen opbreken

Futuro semplice

  • io fermerò
  • tu fermerai
  • lui/lei/Lei fermerà
  • noi fermeremo
  • voi/Voi fermerete
  • loro/Loro fermeranno

Toekomende tijd II

  • ik zal opgebroken hebben
  • jij zult opgebroken hebben
  • hij/zij/het zal opgebroken hebben
  • wij zullen opgebroken hebben
  • jullie zullen opgebroken hebben
  • zij zullen opgebroken hebben

Futuro anteriore

  • io avrò fermato
  • tu avrai fermato
  • lui/lei/Lei avrà fermato
  • noi avremo fermato
  • voi/Voi avrete fermato
  • loro/Loro avranno fermato

Conditionalis I

  • ik zou opbreken
  • jij zou opbreken
  • hij/zij/het zou opbreken
  • wij zouden opbreken
  • jullie zouden opbreken
  • zij zouden opbreken

Condizionale presente

  • io fermerei
  • tu fermeresti
  • lui/lei/Lei fermerebbe
  • noi fermeremmo
  • voi/Voi fermereste
  • loro/Loro fermerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgebroken
  • jij zou hebben opgebroken
  • hij/zij/het zou hebben opgebroken
  • wij zouden hebben opgebroken
  • jullie zouden hebben opgebroken
  • zij zouden hebben opgebroken

Condizionale passato

  • io avrei fermato
  • tu avresti fermato
  • lui/lei/Lei avrebbe fermato
  • noi avremmo fermato
  • voi/Voi avreste fermato
  • loro/Loro avrebbero fermato

Imperatief

  • jij breek op
  • jullie breekt op

Imperativo

  • tu ferma
  • voi/Voi fermate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van opbreken