Vervoeging van opcommanderen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik commandeer op
- jij commandeert op
- hij/zij/het commandeert op
- wij commanderen op
- jullie commanderen op
- zij commanderen op
Onvoltooid verleden tijd
- ik commandeerde op
- jij commandeerde op
- hij/zij/het commandeerde op
- wij commandeerden op
- jullie commandeerden op
- zij commandeerden op
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgecommandeerd
- jij hebt opgecommandeerd
- hij/zij/het heeft opgecommandeerd
- wij hebben opgecommandeerd
- jullie hebben opgecommandeerd
- zij hebben opgecommandeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had opgecommandeerd
- jij had opgecommandeerd
- hij/zij/het had opgecommandeerd
- wij hadden opgecommandeerd
- jullie hadden opgecommandeerd
- zij hadden opgecommandeerd
Toekomende tijd I
- ik zal opcommanderen
- jij zult opcommanderen
- hij/zij/het zal opcommanderen
- wij zullen opcommanderen
- jullie zullen opcommanderen
- zij zullen opcommanderen
Toekomende tijd II
- ik zal opgecommandeerd hebben
- jij zult opgecommandeerd hebben
- hij/zij/het zal opgecommandeerd hebben
- wij zullen opgecommandeerd hebben
- jullie zullen opgecommandeerd hebben
- zij zullen opgecommandeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou opcommanderen
- jij zou opcommanderen
- hij/zij/het zou opcommanderen
- wij zouden opcommanderen
- jullie zouden opcommanderen
- zij zouden opcommanderen
Conditionalis II
- ik zou hebben opgecommandeerd
- jij zou hebben opgecommandeerd
- hij/zij/het zou hebben opgecommandeerd
- wij zouden hebben opgecommandeerd
- jullie zouden hebben opgecommandeerd
- zij zouden hebben opgecommandeerd
Imperatief
- jij commandeer op
- jullie commandeert op