Vervoeging van opduikelen
Onbepaalde wijs (infinitief): opduikelen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik duikel op
- jij duikelt op
- hij/zij/het duikelt op
- wij duikelen op
- jullie duikelen op
- zij duikelen op
Présent
- je dégage
- tu dégages
- il/elle dégage
- nous dégageons
- vous dégagez
- ils/elles dégagent
Onvoltooid verleden tijd
- ik duikelde op
- jij duikelde op
- hij/zij/het duikelde op
- wij duikelden op
- jullie duikelden op
- zij duikelden op
Indicatif imparfait
- je dégageais
- tu dégageais
- il/elle dégageait
- nous dégagions
- vous dégagiez
- ils/elles dégageaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgeduikeld
- jij hebt opgeduikeld
- hij/zij/het heeft opgeduikeld
- wij hebben opgeduikeld
- jullie hebben opgeduikeld
- zij hebben opgeduikeld
Indicatif passé composé
- j'ai dégagé
- tu as dégagé
- il/elle a dégagé
- nous avons dégagé
- vous avez dégagé
- ils/elles ont dégagé
Voltooid verleden tijd
- ik had opgeduikeld
- jij had opgeduikeld
- hij/zij/het had opgeduikeld
- wij hadden opgeduikeld
- jullie hadden opgeduikeld
- zij hadden opgeduikeld
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais dégagé
- tu avais dégagé
- il/elle avait dégagé
- nous avions dégagé
- vous aviez dégagé
- ils/elles avaient dégagé
Toekomende tijd I
- ik zal opduikelen
- jij zult opduikelen
- hij/zij/het zal opduikelen
- wij zullen opduikelen
- jullie zullen opduikelen
- zij zullen opduikelen
Indicatif futur
- je dégagerai
- tu dégageras
- il/elle dégagera
- nous dégagerons
- vous dégagerez
- ils/elles dégageront
Toekomende tijd II
- ik zal opgeduikeld hebben
- jij zult opgeduikeld hebben
- hij/zij/het zal opgeduikeld hebben
- wij zullen opgeduikeld hebben
- jullie zullen opgeduikeld hebben
- zij zullen opgeduikeld hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai dégagé
- tu auras dégagé
- il/elle aura dégagé
- nous aurons dégagé
- vous aurez dégagé
- ils/elles auront dégagé
Conditionalis I
- ik zou opduikelen
- jij zou opduikelen
- hij/zij/het zou opduikelen
- wij zouden opduikelen
- jullie zouden opduikelen
- zij zouden opduikelen
Conditionnel présent
- je dégagerais
- tu dégagerais
- il/elle dégagerait
- nous dégagerions
- vous dégageriez
- ils/elles dégageraient
Conditionalis II
- ik zou hebben opgeduikeld
- jij zou hebben opgeduikeld
- hij/zij/het zou hebben opgeduikeld
- wij zouden hebben opgeduikeld
- jullie zouden hebben opgeduikeld
- zij zouden hebben opgeduikeld
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais dégagé
- tu aurais dégagé
- il/elle aurait dégagé
- nous aurions dégagé
- vous auriez dégagé
- ils/elles auraient dégagé
Imperatief
- jij duikel op
- jullie duikelt op
Impératif
- tu dégage
- vous dégagez