Vervoeging van opeenstapelen

Onbepaalde wijs (infinitief): opeenstapelen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stapel opeen
  • jij stapelt opeen
  • hij/zij/het stapelt opeen
  • wij stapelen opeen
  • jullie stapelen opeen
  • zij stapelen opeen

Présent

  • j'entasse
  • tu entasses
  • il/elle entasse
  • nous entassons
  • vous entassez
  • ils/elles entassent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stapelde opeen
  • jij stapelde opeen
  • hij/zij/het stapelde opeen
  • wij stapelden opeen
  • jullie stapelden opeen
  • zij stapelden opeen

Indicatif imparfait

  • j'entassais
  • tu entassais
  • il/elle entassait
  • nous entassions
  • vous entassiez
  • ils/elles entassaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opeengestapeld
  • jij hebt opeengestapeld
  • hij/zij/het heeft opeengestapeld
  • wij hebben opeengestapeld
  • jullie hebben opeengestapeld
  • zij hebben opeengestapeld

Indicatif passé composé

  • j'ai entassé
  • tu as entassé
  • il/elle a entassé
  • nous avons entassé
  • vous avez entassé
  • ils/elles ont entassé

Voltooid verleden tijd

  • ik had opeengestapeld
  • jij had opeengestapeld
  • hij/zij/het had opeengestapeld
  • wij hadden opeengestapeld
  • jullie hadden opeengestapeld
  • zij hadden opeengestapeld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais entassé
  • tu avais entassé
  • il/elle avait entassé
  • nous avions entassé
  • vous aviez entassé
  • ils/elles avaient entassé

Toekomende tijd I

  • ik zal opeenstapelen
  • jij zult opeenstapelen
  • hij/zij/het zal opeenstapelen
  • wij zullen opeenstapelen
  • jullie zullen opeenstapelen
  • zij zullen opeenstapelen

Indicatif futur

  • j'entasserai
  • tu entasseras
  • il/elle entassera
  • nous entasserons
  • vous entasserez
  • ils/elles entasseront

Toekomende tijd II

  • ik zal opeengestapeld hebben
  • jij zult opeengestapeld hebben
  • hij/zij/het zal opeengestapeld hebben
  • wij zullen opeengestapeld hebben
  • jullie zullen opeengestapeld hebben
  • zij zullen opeengestapeld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai entassé
  • tu auras entassé
  • il/elle aura entassé
  • nous aurons entassé
  • vous aurez entassé
  • ils/elles auront entassé

Conditionalis I

  • ik zou opeenstapelen
  • jij zou opeenstapelen
  • hij/zij/het zou opeenstapelen
  • wij zouden opeenstapelen
  • jullie zouden opeenstapelen
  • zij zouden opeenstapelen

Conditionnel présent

  • j'entasserais
  • tu entasserais
  • il/elle entasserait
  • nous entasserions
  • vous entasseriez
  • ils/elles entasseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben opeengestapeld
  • jij zou hebben opeengestapeld
  • hij/zij/het zou hebben opeengestapeld
  • wij zouden hebben opeengestapeld
  • jullie zouden hebben opeengestapeld
  • zij zouden hebben opeengestapeld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais entassé
  • tu aurais entassé
  • il/elle aurait entassé
  • nous aurions entassé
  • vous auriez entassé
  • ils/elles auraient entassé

Imperatief

  • jij stapel opeen
  • jullie stapelt opeen

Impératif

  • tu entasse
  • vous entassez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opeenstapelen