Vervoeging van openwerken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik werk open
- jij werkt open
- hij/zij/het werkt open
- wij werken open
- jullie werken open
- zij werken open
Onvoltooid verleden tijd
- ik werkte open
- jij werkte open
- hij/zij/het werkte open
- wij werkten open
- jullie werkten open
- zij werkten open
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opengewerkt
- jij hebt opengewerkt
- hij/zij/het heeft opengewerkt
- wij hebben opengewerkt
- jullie hebben opengewerkt
- zij hebben opengewerkt
Voltooid verleden tijd
- ik had opengewerkt
- jij had opengewerkt
- hij/zij/het had opengewerkt
- wij hadden opengewerkt
- jullie hadden opengewerkt
- zij hadden opengewerkt
Toekomende tijd I
- ik zal openwerken
- jij zult openwerken
- hij/zij/het zal openwerken
- wij zullen openwerken
- jullie zullen openwerken
- zij zullen openwerken
Toekomende tijd II
- ik zal opengewerkt hebben
- jij zult opengewerkt hebben
- hij/zij/het zal opengewerkt hebben
- wij zullen opengewerkt hebben
- jullie zullen opengewerkt hebben
- zij zullen opengewerkt hebben
Conditionalis I
- ik zou openwerken
- jij zou openwerken
- hij/zij/het zou openwerken
- wij zouden openwerken
- jullie zouden openwerken
- zij zouden openwerken
Conditionalis II
- ik zou hebben opengewerkt
- jij zou hebben opengewerkt
- hij/zij/het zou hebben opengewerkt
- wij zouden hebben opengewerkt
- jullie zouden hebben opengewerkt
- zij zouden hebben opengewerkt
Imperatief
- jij werk open
- jullie werkt open