Vervoeging van opflakkeren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het flakkert op
- zij flakkeren op
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het flakkerde op
- zij flakkerden op
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is opgeflakkerd
- zij zijn opgeflakkerd
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was opgeflakkerd
- zij waren opgeflakkerd
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal opflakkeren
- zij zult opflakkeren
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal opgeflakkerd zijn
- zij zult opgeflakkerd zijn
Conditionalis I
- hij/zij/het zal opflakkeren
- zij zullen opflakkeren
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn opgeflakkerd
- zij zullen zijn opgeflakkerd