Vervoeging van ophelderen
Onbepaalde wijs (infinitief): ophelderen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik helder op
- jij heldert op
- hij/zij/het heldert op
- wij helderen op
- jullie helderen op
- zij helderen op
Indicativo presente
- yo aclaro
- tú aclaras
- él/ella aclara
- nosotros aclaramos
- vosotros aclaráis
- ellos/ellas aclaran
Onvoltooid verleden tijd
- ik helderde op
- jij helderde op
- hij/zij/het helderde op
- wij helderden op
- jullie helderden op
- zij helderden op
Indefinido
- yo aclaré
- tú aclaraste
- él/ella aclaró
- nosotros aclaramos
- vosotros aclarasteis
- ellos/ellas aclararon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgehelderd
- jij hebt opgehelderd
- hij/zij/het heeft opgehelderd
- wij hebben opgehelderd
- jullie hebben opgehelderd
- zij hebben opgehelderd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he aclarado
- tú has aclarado
- él/ella ha aclarado
- nosotros hemos aclarado
- vosotros habéis aclarado
- ellos/ellas han aclarado
Voltooid verleden tijd
- ik had opgehelderd
- jij had opgehelderd
- hij/zij/het had opgehelderd
- wij hadden opgehelderd
- jullie hadden opgehelderd
- zij hadden opgehelderd
Pluscuamperfecto
- yo había aclarado
- tú habías aclarado
- él/ella había aclarado
- nosotros habíamos aclarado
- vosotros habíais aclarado
- ellos/ellas habían aclarado
Toekomende tijd I
- ik zal ophelderen
- jij zult ophelderen
- hij/zij/het zal ophelderen
- wij zullen ophelderen
- jullie zullen ophelderen
- zij zullen ophelderen
Futuro I
- yo aclararé
- tú aclararás
- él/ella aclarará
- nosotros aclararemos
- vosotros aclararéis
- ellos/ellas aclararán
Toekomende tijd II
- ik zal opgehelderd hebben
- jij zult opgehelderd hebben
- hij/zij/het zal opgehelderd hebben
- wij zullen opgehelderd hebben
- jullie zullen opgehelderd hebben
- zij zullen opgehelderd hebben
Futuro perfecto
- yo habré aclarado
- tú habrás aclarado
- él/ella habrá aclarado
- nosotros habremos aclarado
- vosotros habréis aclarado
- ellos/ellas habrán aclarado
Conditionalis I
- ik zou ophelderen
- jij zou ophelderen
- hij/zij/het zou ophelderen
- wij zouden ophelderen
- jullie zouden ophelderen
- zij zouden ophelderen
Condicional
- yo aclararía
- tú aclararías
- él/ella aclararía
- nosotros aclararíamos
- vosotros aclararíais
- ellos/ellas aclararían
Conditionalis II
- ik zou hebben opgehelderd
- jij zou hebben opgehelderd
- hij/zij/het zou hebben opgehelderd
- wij zouden hebben opgehelderd
- jullie zouden hebben opgehelderd
- zij zouden hebben opgehelderd
Condicional perfecto
- yo habría aclarado
- tú habrías aclarado
- él/ella habría aclarado
- nosotros habríamos aclarado
- vosotros habríais aclarado
- ellos/ellas habrían aclarado
Imperatief
- jij helder op
- jullie heldert op
Imperativo presente
- tú aclara
- vosotros aclarad