Vervoeging van opkroppen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik krop op
    • jij kropt op
    • hij/zij/het kropt op
    • wij kroppen op
    • jullie kroppen op
    • zij kroppen op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik kropte op
    • jij kropte op
    • hij/zij/het kropte op
    • wij kropten op
    • jullie kropten op
    • zij kropten op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgekropt
    • jij hebt opgekropt
    • hij/zij/het heeft opgekropt
    • wij hebben opgekropt
    • jullie hebben opgekropt
    • zij hebben opgekropt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgekropt
    • jij had opgekropt
    • hij/zij/het had opgekropt
    • wij hadden opgekropt
    • jullie hadden opgekropt
    • zij hadden opgekropt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opkroppen
    • jij zult opkroppen
    • hij/zij/het zal opkroppen
    • wij zullen opkroppen
    • jullie zullen opkroppen
    • zij zullen opkroppen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgekropt hebben
    • jij zult opgekropt hebben
    • hij/zij/het zal opgekropt hebben
    • wij zullen opgekropt hebben
    • jullie zullen opgekropt hebben
    • zij zullen opgekropt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opkroppen
    • jij zou opkroppen
    • hij/zij/het zou opkroppen
    • wij zouden opkroppen
    • jullie zouden opkroppen
    • zij zouden opkroppen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgekropt
    • jij zou hebben opgekropt
    • hij/zij/het zou hebben opgekropt
    • wij zouden hebben opgekropt
    • jullie zouden hebben opgekropt
    • zij zouden hebben opgekropt
  • Imperatief

    • jij krop op
    • jullie kropt op

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opkroppen