Vervoeging van oplopen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loop op
- jij loopt op
- hij/zij/het loopt op
- wij lopen op
- jullie lopen op
- zij lopen op
Präsens Indikativ
- ich steige
- du steigst
- er/sie/es steigt
- wir steigen
- ihr steigt
- sie steigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik liep op
- jij liep op
- hij/zij/het liep op
- wij liepen op
- jullie liepen op
- zij liepen op
Präteritum Indikativ
- ich stieg
- du stiegst
- er/sie/es stieg
- wir stiegen
- ihr stiegt
- sie stiegen
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgelopen
- jij hebt opgelopen
- hij/zij/het heeft opgelopen
- wij hebben opgelopen
- jullie hebben opgelopen
- zij hebben opgelopen
Perfekt Indikativ
- ich bin gestiegen
- du bist gestiegen
- er/sie/es ist gestiegen
- wir sind gestiegen
- ihr seid gestiegen
- sie sind gestiegen
Voltooid verleden tijd
- ik had opgelopen
- jij had opgelopen
- hij/zij/het had opgelopen
- wij hadden opgelopen
- jullie hadden opgelopen
- zij hadden opgelopen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war gestiegen
- du warst gestiegen
- er/sie/es war gestiegen
- wir waren gestiegen
- ihr wart gestiegen
- sie waren gestiegen
Toekomende tijd I
- ik zal oplopen
- jij zult oplopen
- hij/zij/het zal oplopen
- wij zullen oplopen
- jullie zullen oplopen
- zij zullen oplopen
Futur I Indikativ
- ich werde steigen
- du wirst steigen
- er/sie/es wird steigen
- wir werden steigen
- ihr werdet steigen
- sie werden steigen
Toekomende tijd II
- ik zal opgelopen hebben
- jij zult opgelopen hebben
- hij/zij/het zal opgelopen hebben
- wij zullen opgelopen hebben
- jullie zullen opgelopen hebben
- zij zullen opgelopen hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gestiegen sein
- du wirst gestiegen sein
- er/sie/es wird gestiegen sein
- wir werden gestiegen sein
- ihr werdet gestiegen sein
- sie werden gestiegen sein
Conditionalis I
- ik zou oplopen
- jij zou oplopen
- hij/zij/het zou oplopen
- wij zouden oplopen
- jullie zouden oplopen
- zij zouden oplopen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde steigen
- du würdest steigen
- er/sie/es würde steigen
- wir würden steigen
- ihr würdet steigen
- sie würden steigen
Conditionalis II
- ik zou hebben opgelopen
- jij zou hebben opgelopen
- hij/zij/het zou hebben opgelopen
- wij zouden hebben opgelopen
- jullie zouden hebben opgelopen
- zij zouden hebben opgelopen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gestiegen sein
- du würdest gestiegen sein
- er/sie/es würde gestiegen sein
- wir würden gestiegen sein
- ihr würdet gestiegen sein
- sie würden gestiegen sein
Imperatief
- jij loop op
- jullie loopt op
Imperativ
- du steig(e)
- ihr steigt