Vervoeging van opofferen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik offer op
- jij offert op
- hij/zij/het offert op
- wij offeren op
- jullie offeren op
- zij offeren op
Onvoltooid verleden tijd
- ik offerde op
- jij offerde op
- hij/zij/het offerde op
- wij offerden op
- jullie offerden op
- zij offerden op
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgeöfferd
- jij hebt opgeöfferd
- hij/zij/het heeft opgeöfferd
- wij hebben opgeöfferd
- jullie hebben opgeöfferd
- zij hebben opgeöfferd
Voltooid verleden tijd
- ik had opgeöfferd
- jij had opgeöfferd
- hij/zij/het had opgeöfferd
- wij hadden opgeöfferd
- jullie hadden opgeöfferd
- zij hadden opgeöfferd
Toekomende tijd I
- ik zal opofferen
- jij zult opofferen
- hij/zij/het zal opofferen
- wij zullen opofferen
- jullie zullen opofferen
- zij zullen opofferen
Toekomende tijd II
- ik zal opgeöfferd hebben
- jij zult opgeöfferd hebben
- hij/zij/het zal opgeöfferd hebben
- wij zullen opgeöfferd hebben
- jullie zullen opgeöfferd hebben
- zij zullen opgeöfferd hebben
Conditionalis I
- ik zou opofferen
- jij zou opofferen
- hij/zij/het zou opofferen
- wij zouden opofferen
- jullie zouden opofferen
- zij zouden opofferen
Conditionalis II
- ik zou hebben opgeöfferd
- jij zou hebben opgeöfferd
- hij/zij/het zou hebben opgeöfferd
- wij zouden hebben opgeöfferd
- jullie zouden hebben opgeöfferd
- zij zouden hebben opgeöfferd
Imperatief
- jij offer op
- jullie offert op