Vervoeging van oppassen

Vertaling: surveiller

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pas op
  • jij past op
  • hij/zij/het past op
  • wij passen op
  • jullie passen op
  • zij passen op

Présent

  • je surveille
  • tu surveilles
  • il/elle surveille
  • nous surveillons
  • vous surveillez
  • ils/elles surveillent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik paste op
  • jij paste op
  • hij/zij/het paste op
  • wij pasten op
  • jullie pasten op
  • zij pasten op

Indicatif imparfait

  • je surveillais
  • tu surveillais
  • il/elle surveillait
  • nous surveillions
  • vous surveilliez
  • ils/elles surveillaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgepast
  • jij hebt opgepast
  • hij/zij/het heeft opgepast
  • wij hebben opgepast
  • jullie hebben opgepast
  • zij hebben opgepast

Indicatif passé composé

  • j'ai surveillé
  • tu as surveillé
  • il/elle a surveillé
  • nous avons surveillé
  • vous avez surveillé
  • ils/elles ont surveillé

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgepast
  • jij had opgepast
  • hij/zij/het had opgepast
  • wij hadden opgepast
  • jullie hadden opgepast
  • zij hadden opgepast

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais surveillé
  • tu avais surveillé
  • il/elle avait surveillé
  • nous avions surveillé
  • vous aviez surveillé
  • ils/elles avaient surveillé

Toekomende tijd I

  • ik zal oppassen
  • jij zult oppassen
  • hij/zij/het zal oppassen
  • wij zullen oppassen
  • jullie zullen oppassen
  • zij zullen oppassen

Indicatif futur

  • je surveillerai
  • tu surveilleras
  • il/elle surveillera
  • nous surveillerons
  • vous surveillerez
  • ils/elles surveilleront

Toekomende tijd II

  • ik zal opgepast hebben
  • jij zult opgepast hebben
  • hij/zij/het zal opgepast hebben
  • wij zullen opgepast hebben
  • jullie zullen opgepast hebben
  • zij zullen opgepast hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai surveillé
  • tu auras surveillé
  • il/elle aura surveillé
  • nous aurons surveillé
  • vous aurez surveillé
  • ils/elles auront surveillé

Conditionalis I

  • ik zou oppassen
  • jij zou oppassen
  • hij/zij/het zou oppassen
  • wij zouden oppassen
  • jullie zouden oppassen
  • zij zouden oppassen

Conditionnel présent

  • je surveillerais
  • tu surveillerais
  • il/elle surveillerait
  • nous surveillerions
  • vous surveilleriez
  • ils/elles surveilleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgepast
  • jij zou hebben opgepast
  • hij/zij/het zou hebben opgepast
  • wij zouden hebben opgepast
  • jullie zouden hebben opgepast
  • zij zouden hebben opgepast

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais surveillé
  • tu aurais surveillé
  • il/elle aurait surveillé
  • nous aurions surveillé
  • vous auriez surveillé
  • ils/elles auraient surveillé

Imperatief

  • jij pas op
  • jullie past op

Impératif

  • tu surveille
  • vous surveillez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van oppassen