Vervoeging van opsmukken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik smuk op
  • jij smukt op
  • hij/zij/het smukt op
  • wij smukken op
  • jullie smukken op
  • zij smukken op

Present

  • I beautify
  • you beautify
  • he/she/it beautifies
  • we beautify
  • you beautify
  • they beautify

Onvoltooid verleden tijd

  • ik smukte op
  • jij smukte op
  • hij/zij/het smukte op
  • wij smukten op
  • jullie smukten op
  • zij smukten op

Simple past

  • I beautified
  • you beautified
  • he/she/it beautified
  • we beautified
  • you beautified
  • they beautified

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgesmukt
  • jij hebt opgesmukt
  • hij/zij/het heeft opgesmukt
  • wij hebben opgesmukt
  • jullie hebben opgesmukt
  • zij hebben opgesmukt

Present perfect

  • I have beautified
  • you have beautified
  • he/she/it has beautified
  • we have beautified
  • you have beautified
  • they have beautified

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgesmukt
  • jij had opgesmukt
  • hij/zij/het had opgesmukt
  • wij hadden opgesmukt
  • jullie hadden opgesmukt
  • zij hadden opgesmukt

Past perfect

  • I had beautified
  • you had beautified
  • he/she/it had beautified
  • we had beautified
  • you had beautified
  • they had beautified

Toekomende tijd I

  • ik zal opsmukken
  • jij zult opsmukken
  • hij/zij/het zal opsmukken
  • wij zullen opsmukken
  • jullie zullen opsmukken
  • zij zullen opsmukken

Future

  • I will beautify
  • you will beautify
  • he/she/it will beautify
  • we will beautify
  • you will beautify
  • they will beautify

Toekomende tijd II

  • ik zal opgesmukt hebben
  • jij zult opgesmukt hebben
  • hij/zij/het zal opgesmukt hebben
  • wij zullen opgesmukt hebben
  • jullie zullen opgesmukt hebben
  • zij zullen opgesmukt hebben

Future perfect

  • I will have beautified
  • you will have beautified
  • he/she/it will have beautified
  • we will have beautified
  • you will have beautified
  • they will have beautified

Conditionalis I

  • ik zou opsmukken
  • jij zou opsmukken
  • hij/zij/het zou opsmukken
  • wij zouden opsmukken
  • jullie zouden opsmukken
  • zij zouden opsmukken

Conditional present

  • I would beautify
  • you would beautify
  • he/she/it would beautify
  • we would beautify
  • you would beautify
  • they would beautify

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgesmukt
  • jij zou hebben opgesmukt
  • hij/zij/het zou hebben opgesmukt
  • wij zouden hebben opgesmukt
  • jullie zouden hebben opgesmukt
  • zij zouden hebben opgesmukt

Conditional perfect

  • I would have beautified
  • you would have beautified
  • he/she/it would have beautified
  • we would have beautified
  • you would have beautified
  • they would have beautified

Imperatief

  • jij smuk op
  • jullie smukt op

Imperative

  • you beautify
  • you beautify

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van opsmukken