Vervoeging van opsparen
Onbepaalde wijs (infinitief): opsparen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spaar op
- jij spaart op
- hij/zij/het spaart op
- wij sparen op
- jullie sparen op
- zij sparen op
Präsens Indikativ
- ich akkumuliere
- du akkumulierst
- er/sie/es akkumuliert
- wir akkumulieren
- ihr akkumuliert
- sie akkumulieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik spaarde op
- jij spaarde op
- hij/zij/het spaarde op
- wij spaarden op
- jullie spaarden op
- zij spaarden op
Präteritum Indikativ
- ich akkumulierte
- du akkumuliertest
- er/sie/es akkumulierte
- wir akkumulierten
- ihr akkumuliertet
- sie akkumulierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgespaard
- jij hebt opgespaard
- hij/zij/het heeft opgespaard
- wij hebben opgespaard
- jullie hebben opgespaard
- zij hebben opgespaard
Perfekt Indikativ
- ich habe akkumuliert
- du hast akkumuliert
- er/sie/es hat akkumuliert
- wir haben akkumuliert
- ihr habt akkumuliert
- sie haben akkumuliert
Voltooid verleden tijd
- ik had opgespaard
- jij had opgespaard
- hij/zij/het had opgespaard
- wij hadden opgespaard
- jullie hadden opgespaard
- zij hadden opgespaard
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte akkumuliert
- du hattest akkumuliert
- er/sie/es hatte akkumuliert
- wir hatten akkumuliert
- ihr hattet akkumuliert
- sie hatten akkumuliert
Toekomende tijd I
- ik zal opsparen
- jij zult opsparen
- hij/zij/het zal opsparen
- wij zullen opsparen
- jullie zullen opsparen
- zij zullen opsparen
Futur I Indikativ
- ich werde akkumulieren
- du wirst akkumulieren
- er/sie/es wird akkumulieren
- wir werden akkumulieren
- ihr werdet akkumulieren
- sie werden akkumulieren
Toekomende tijd II
- ik zal opgespaard hebben
- jij zult opgespaard hebben
- hij/zij/het zal opgespaard hebben
- wij zullen opgespaard hebben
- jullie zullen opgespaard hebben
- zij zullen opgespaard hebben
Futur II Indikativ
- ich werde akkumuliert haben
- du wirst akkumuliert haben
- er/sie/es wird akkumuliert haben
- wir werden akkumuliert haben
- ihr werdet akkumuliert haben
- sie werden akkumuliert haben
Conditionalis I
- ik zou opsparen
- jij zou opsparen
- hij/zij/het zou opsparen
- wij zouden opsparen
- jullie zouden opsparen
- zij zouden opsparen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde akkumulieren
- du würdest akkumulieren
- er/sie/es würde akkumulieren
- wir würden akkumulieren
- ihr würdet akkumulieren
- sie würden akkumulieren
Conditionalis II
- ik zou hebben opgespaard
- jij zou hebben opgespaard
- hij/zij/het zou hebben opgespaard
- wij zouden hebben opgespaard
- jullie zouden hebben opgespaard
- zij zouden hebben opgespaard
Futur II Konjunktiv II
- ich würde akkumuliert haben
- du würdest akkumuliert haben
- er/sie/es würde akkumuliert haben
- wir würden akkumuliert haben
- ihr würdet akkumuliert haben
- sie würden akkumuliert haben
Imperatief
- jij spaar op
- jullie spaart op
Imperativ
- du akkumuliere
- ihr akkumuliert