Vervoeging van opspelden
Onbepaalde wijs (infinitief): opspelden
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik speld op
- jij speldt op
- hij/zij/het speldt op
- wij spelden op
- jullie spelden op
- zij spelden op
Onvoltooid verleden tijd
- ik speldde op
- jij speldde op
- hij/zij/het speldde op
- wij speldden op
- jullie speldden op
- zij speldden op
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgespeld
- jij hebt opgespeld
- hij/zij/het heeft opgespeld
- wij hebben opgespeld
- jullie hebben opgespeld
- zij hebben opgespeld
Voltooid verleden tijd
- ik had opgespeld
- jij had opgespeld
- hij/zij/het had opgespeld
- wij hadden opgespeld
- jullie hadden opgespeld
- zij hadden opgespeld
Toekomende tijd I
- ik zal opspelden
- jij zult opspelden
- hij/zij/het zal opspelden
- wij zullen opspelden
- jullie zullen opspelden
- zij zullen opspelden
Toekomende tijd II
- ik zal opgespeld hebben
- jij zult opgespeld hebben
- hij/zij/het zal opgespeld hebben
- wij zullen opgespeld hebben
- jullie zullen opgespeld hebben
- zij zullen opgespeld hebben
Conditionalis I
- ik zou opspelden
- jij zou opspelden
- hij/zij/het zou opspelden
- wij zouden opspelden
- jullie zouden opspelden
- zij zouden opspelden
Conditionalis II
- ik zou hebben opgespeld
- jij zou hebben opgespeld
- hij/zij/het zou hebben opgespeld
- wij zouden hebben opgespeld
- jullie zouden hebben opgespeld
- zij zouden hebben opgespeld
Imperatief
- jij speld op
- jullie speldt op