Vervoeging van opvallen
Onbepaalde wijs (infinitief): opvallen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik val op
- jij valt op
- hij/zij/het valt op
- wij vallen op
- jullie vallen op
- zij vallen op
Presente
- io colpisco
- tu colpisci
- lui/lei/Lei colpisce
- noi colpiamo
- voi/Voi colpite
- loro/Loro colpiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik viel op
- jij viel op
- hij/zij/het viel op
- wij vielen op
- jullie vielen op
- zij vielen op
Imperfetto
- io colpivo
- tu colpivi
- lui/lei/Lei colpiva
- noi colpivamo
- voi/Voi colpivate
- loro/Loro colpivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben opgevallen
- jij bent opgevallen
- hij/zij/het is opgevallen
- wij zijn opgevallen
- jullie zijn opgevallen
- zij zijn opgevallen
Passato prossimo
- io ho colpito
- tu hai colpito
- lui/lei/Lei ha colpito
- noi abbiamo colpito
- voi/Voi avete colpito
- loro/Loro hanno colpito
Voltooid verleden tijd
- ik was opgevallen
- jij was opgevallen
- hij/zij/het was opgevallen
- wij waren opgevallen
- jullie waren opgevallen
- zij waren opgevallen
Trapassato prossimo
- io avevo colpito
- tu avevi colpito
- lui/lei/Lei aveva colpito
- noi avevamo colpito
- voi/Voi avevate colpito
- loro/Loro avevano colpito
Toekomende tijd I
- ik zal opvallen
- jij zult opvallen
- hij/zij/het zal opvallen
- wij zullen opvallen
- jullie zullen opvallen
- zij zullen opvallen
Futuro semplice
- io colpirò
- tu colpirai
- lui/lei/Lei colpirà
- noi colpiremo
- voi/Voi colpirete
- loro/Loro colpiranno
Toekomende tijd II
- ik zal opgevallen zijn
- jij zult opgevallen zijn
- hij/zij/het zal opgevallen zijn
- wij zullen opgevallen zijn
- jullie zullen opgevallen zijn
- zij zullen opgevallen zijn
Futuro anteriore
- io avrò colpito
- tu avrai colpito
- lui/lei/Lei avrà colpito
- noi avremo colpito
- voi/Voi avrete colpito
- loro/Loro avranno colpito
Conditionalis I
- ik zou opvallen
- jij zou opvallen
- hij/zij/het zou opvallen
- wij zouden opvallen
- jullie zouden opvallen
- zij zouden opvallen
Condizionale presente
- io colpirei
- tu colpiresti
- lui/lei/Lei colpirebbe
- noi colpiremmo
- voi/Voi colpireste
- loro/Loro colpirebbero
Conditionalis II
- ik zou zijn opgevallen
- jij zou zijn opgevallen
- hij/zij/het zou zijn opgevallen
- wij zouden zijn opgevallen
- jullie zouden zijn opgevallen
- zij zouden zijn opgevallen
Condizionale passato
- io avrei colpito
- tu avresti colpito
- lui/lei/Lei avrebbe colpito
- noi avremmo colpito
- voi/Voi avreste colpito
- loro/Loro avrebbero colpito