Vervoeging van opvangen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vang op
    • jij vangt op
    • hij/zij/het vangt op
    • wij vangen op
    • jullie vangen op
    • zij vangen op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik ving op
    • jij ving op
    • hij/zij/het ving op
    • wij vingen op
    • jullie vingen op
    • zij vingen op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgevangen
    • jij hebt opgevangen
    • hij/zij/het heeft opgevangen
    • wij hebben opgevangen
    • jullie hebben opgevangen
    • zij hebben opgevangen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgevangen
    • jij had opgevangen
    • hij/zij/het had opgevangen
    • wij hadden opgevangen
    • jullie hadden opgevangen
    • zij hadden opgevangen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal opvangen
    • jij zult opvangen
    • hij/zij/het zal opvangen
    • wij zullen opvangen
    • jullie zullen opvangen
    • zij zullen opvangen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgevangen hebben
    • jij zult opgevangen hebben
    • hij/zij/het zal opgevangen hebben
    • wij zullen opgevangen hebben
    • jullie zullen opgevangen hebben
    • zij zullen opgevangen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou opvangen
    • jij zou opvangen
    • hij/zij/het zou opvangen
    • wij zouden opvangen
    • jullie zouden opvangen
    • zij zouden opvangen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgevangen
    • jij zou hebben opgevangen
    • hij/zij/het zou hebben opgevangen
    • wij zouden hebben opgevangen
    • jullie zouden hebben opgevangen
    • zij zouden hebben opgevangen
  • Imperatief

    • jij vang op
    • jullie vangt op

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opvangen