Vervoeging van opvatten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vat op
- jij vat op
- hij/zij/het vat op
- wij vatten op
- jullie vatten op
- zij vatten op
Onvoltooid verleden tijd
- ik vatte op
- jij vatte op
- hij/zij/het vatte op
- wij vatten op
- jullie vatten op
- zij vatten op
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgevat
- jij hebt opgevat
- hij/zij/het heeft opgevat
- wij hebben opgevat
- jullie hebben opgevat
- zij hebben opgevat
Voltooid verleden tijd
- ik had opgevat
- jij had opgevat
- hij/zij/het had opgevat
- wij hadden opgevat
- jullie hadden opgevat
- zij hadden opgevat
Toekomende tijd I
- ik zal opvatten
- jij zult opvatten
- hij/zij/het zal opvatten
- wij zullen opvatten
- jullie zullen opvatten
- zij zullen opvatten
Toekomende tijd II
- ik zal opgevat hebben
- jij zult opgevat hebben
- hij/zij/het zal opgevat hebben
- wij zullen opgevat hebben
- jullie zullen opgevat hebben
- zij zullen opgevat hebben
Conditionalis I
- ik zou opvatten
- jij zou opvatten
- hij/zij/het zou opvatten
- wij zouden opvatten
- jullie zouden opvatten
- zij zouden opvatten
Conditionalis II
- ik zou hebben opgevat
- jij zou hebben opgevat
- hij/zij/het zou hebben opgevat
- wij zouden hebben opgevat
- jullie zouden hebben opgevat
- zij zouden hebben opgevat
Imperatief
- jij vat op
- jullie vat op