Vervoeging van opzijzetten
Onbepaalde wijs (infinitief): opzijzetten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zet opzij
- jij zet opzij
- hij/zij/het zet opzij
- wij zetten opzij
- jullie zetten opzij
- zij zetten opzij
Present
- I discount
- you discount
- he/she/it discounts
- we discount
- you discount
- they discount
Onvoltooid verleden tijd
- ik zette opzij
- jij zette opzij
- hij/zij/het zette opzij
- wij zetten opzij
- jullie zetten opzij
- zij zetten opzij
Simple past
- I discounted
- you discounted
- he/she/it discounted
- we discounted
- you discounted
- they discounted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opzijgezet
- jij hebt opzijgezet
- hij/zij/het heeft opzijgezet
- wij hebben opzijgezet
- jullie hebben opzijgezet
- zij hebben opzijgezet
Present perfect
- I have discounted
- you have discounted
- he/she/it has discounted
- we have discounted
- you have discounted
- they have discounted
Voltooid verleden tijd
- ik had opzijgezet
- jij had opzijgezet
- hij/zij/het had opzijgezet
- wij hadden opzijgezet
- jullie hadden opzijgezet
- zij hadden opzijgezet
Past perfect
- I had discounted
- you had discounted
- he/she/it had discounted
- we had discounted
- you had discounted
- they had discounted
Toekomende tijd I
- ik zal opzijzetten
- jij zult opzijzetten
- hij/zij/het zal opzijzetten
- wij zullen opzijzetten
- jullie zullen opzijzetten
- zij zullen opzijzetten
Future
- I will discount
- you will discount
- he/she/it will discount
- we will discount
- you will discount
- they will discount
Toekomende tijd II
- ik zal opzijgezet hebben
- jij zult opzijgezet hebben
- hij/zij/het zal opzijgezet hebben
- wij zullen opzijgezet hebben
- jullie zullen opzijgezet hebben
- zij zullen opzijgezet hebben
Future perfect
- I will have discounted
- you will have discounted
- he/she/it will have discounted
- we will have discounted
- you will have discounted
- they will have discounted
Conditionalis I
- ik zou opzijzetten
- jij zou opzijzetten
- hij/zij/het zou opzijzetten
- wij zouden opzijzetten
- jullie zouden opzijzetten
- zij zouden opzijzetten
Conditional present
- I would discount
- you would discount
- he/she/it would discount
- we would discount
- you would discount
- they would discount
Conditionalis II
- ik zou hebben opzijgezet
- jij zou hebben opzijgezet
- hij/zij/het zou hebben opzijgezet
- wij zouden hebben opzijgezet
- jullie zouden hebben opzijgezet
- zij zouden hebben opzijgezet
Conditional perfect
- I would have discounted
- you would have discounted
- he/she/it would have discounted
- we would have discounted
- you would have discounted
- they would have discounted
Imperatief
- jij zet opzij
- jullie zet opzij
Imperative
- you discount
- you discount