Vervoeging van opzoeken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zoek op
- jij zoekt op
- hij/zij/het zoekt op
- wij zoeken op
- jullie zoeken op
- zij zoeken op
Onvoltooid verleden tijd
- ik zocht op
- jij zocht op
- hij/zij/het zocht op
- wij zochten op
- jullie zochten op
- zij zochten op
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgezocht
- jij hebt opgezocht
- hij/zij/het heeft opgezocht
- wij hebben opgezocht
- jullie hebben opgezocht
- zij hebben opgezocht
Voltooid verleden tijd
- ik had opgezocht
- jij had opgezocht
- hij/zij/het had opgezocht
- wij hadden opgezocht
- jullie hadden opgezocht
- zij hadden opgezocht
Toekomende tijd I
- ik zal opzoeken
- jij zult opzoeken
- hij/zij/het zal opzoeken
- wij zullen opzoeken
- jullie zullen opzoeken
- zij zullen opzoeken
Toekomende tijd II
- ik zal opgezocht hebben
- jij zult opgezocht hebben
- hij/zij/het zal opgezocht hebben
- wij zullen opgezocht hebben
- jullie zullen opgezocht hebben
- zij zullen opgezocht hebben
Conditionalis I
- ik zou opzoeken
- jij zou opzoeken
- hij/zij/het zou opzoeken
- wij zouden opzoeken
- jullie zouden opzoeken
- zij zouden opzoeken
Conditionalis II
- ik zou hebben opgezocht
- jij zou hebben opgezocht
- hij/zij/het zou hebben opgezocht
- wij zouden hebben opgezocht
- jullie zouden hebben opgezocht
- zij zouden hebben opgezocht
Imperatief
- jij zoek op
- jullie zoekt op