Vervoeging van opzouten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik zout op
- jij zout op
- hij/zij/het zout op
- wij zouten op
- jullie zouten op
- zij zouten op
Onvoltooid verleden tijd
- ik zoutte op
- jij zoutte op
- hij/zij/het zoutte op
- wij zoutten op
- jullie zoutten op
- zij zoutten op
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgezouten
- jij hebt opgezouten
- hij/zij/het heeft opgezouten
- wij hebben opgezouten
- jullie hebben opgezouten
- zij hebben opgezouten
Voltooid verleden tijd
- ik had opgezouten
- jij had opgezouten
- hij/zij/het had opgezouten
- wij hadden opgezouten
- jullie hadden opgezouten
- zij hadden opgezouten
Toekomende tijd I
- ik zal opzouten
- jij zult opzouten
- hij/zij/het zal opzouten
- wij zullen opzouten
- jullie zullen opzouten
- zij zullen opzouten
Toekomende tijd II
- ik zal opgezouten hebben
- jij zult opgezouten hebben
- hij/zij/het zal opgezouten hebben
- wij zullen opgezouten hebben
- jullie zullen opgezouten hebben
- zij zullen opgezouten hebben
Conditionalis I
- ik zou opzouten
- jij zou opzouten
- hij/zij/het zou opzouten
- wij zouden opzouten
- jullie zouden opzouten
- zij zouden opzouten
Conditionalis II
- ik zou hebben opgezouten
- jij zou hebben opgezouten
- hij/zij/het zou hebben opgezouten
- wij zouden hebben opgezouten
- jullie zouden hebben opgezouten
- zij zouden hebben opgezouten
Imperatief
- jij zout op
- jullie zout op