Vervoeging van oriënteren
Onbepaalde wijs (infinitief): oriënteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik oriënteer
- jij oriënteert
- hij/zij/het oriënteert
- wij oriënteren
- jullie oriënteren
- zij oriënteren
Present
- I orientate
- you orientate
- he/she/it orientates
- we orientate
- you orientate
- they orientate
Onvoltooid verleden tijd
- ik oriënteerde
- jij oriënteerde
- hij/zij/het oriënteerde
- wij oriënteerden
- jullie oriënteerden
- zij oriënteerden
Simple past
- I orientated
- you orientated
- he/she/it orientated
- we orientated
- you orientated
- they orientated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geöriënteerd
- jij hebt geöriënteerd
- hij/zij/het heeft geöriënteerd
- wij hebben geöriënteerd
- jullie hebben geöriënteerd
- zij hebben geöriënteerd
Present perfect
- I have orientated
- you have orientated
- he/she/it has orientated
- we have orientated
- you have orientated
- they have orientated
Voltooid verleden tijd
- ik had geöriënteerd
- jij had geöriënteerd
- hij/zij/het had geöriënteerd
- wij hadden geöriënteerd
- jullie hadden geöriënteerd
- zij hadden geöriënteerd
Past perfect
- I had orientated
- you had orientated
- he/she/it had orientated
- we had orientated
- you had orientated
- they had orientated
Toekomende tijd I
- ik zal oriënteren
- jij zult oriënteren
- hij/zij/het zal oriënteren
- wij zullen oriënteren
- jullie zullen oriënteren
- zij zullen oriënteren
Future
- I will orientate
- you will orientate
- he/she/it will orientate
- we will orientate
- you will orientate
- they will orientate
Toekomende tijd II
- ik zal geöriënteerd hebben
- jij zult geöriënteerd hebben
- hij/zij/het zal geöriënteerd hebben
- wij zullen geöriënteerd hebben
- jullie zullen geöriënteerd hebben
- zij zullen geöriënteerd hebben
Future perfect
- I will have orientated
- you will have orientated
- he/she/it will have orientated
- we will have orientated
- you will have orientated
- they will have orientated
Conditionalis I
- ik zou oriënteren
- jij zou oriënteren
- hij/zij/het zou oriënteren
- wij zouden oriënteren
- jullie zouden oriënteren
- zij zouden oriënteren
Conditional present
- I would orientate
- you would orientate
- he/she/it would orientate
- we would orientate
- you would orientate
- they would orientate
Conditionalis II
- ik zou hebben geöriënteerd
- jij zou hebben geöriënteerd
- hij/zij/het zou hebben geöriënteerd
- wij zouden hebben geöriënteerd
- jullie zouden hebben geöriënteerd
- zij zouden hebben geöriënteerd
Conditional perfect
- I would have orientated
- you would have orientated
- he/she/it would have orientated
- we would have orientated
- you would have orientated
- they would have orientated
Imperatief
- jij oriënteer
- jullie oriënteert
Imperative
- you orientate
- you orientate