Vervoeging van overbieden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik overbied
- jij overbiedt
- hij/zij/het overbiedt
- wij overbieden
- jullie overbieden
- zij overbieden
Onvoltooid verleden tijd
- ik overbood
- jij overbood
- hij/zij/het overbood
- wij overboden
- jullie overboden
- zij overboden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb overboden
- jij hebt overboden
- hij/zij/het heeft overboden
- wij hebben overboden
- jullie hebben overboden
- zij hebben overboden
Voltooid verleden tijd
- ik had overboden
- jij had overboden
- hij/zij/het had overboden
- wij hadden overboden
- jullie hadden overboden
- zij hadden overboden
Toekomende tijd I
- ik zal overbieden
- jij zult overbieden
- hij/zij/het zal overbieden
- wij zullen overbieden
- jullie zullen overbieden
- zij zullen overbieden
Toekomende tijd II
- ik zal overboden hebben
- jij zult overboden hebben
- hij/zij/het zal overboden hebben
- wij zullen overboden hebben
- jullie zullen overboden hebben
- zij zullen overboden hebben
Conditionalis I
- ik zou overbieden
- jij zou overbieden
- hij/zij/het zou overbieden
- wij zouden overbieden
- jullie zouden overbieden
- zij zouden overbieden
Conditionalis II
- ik zou hebben overboden
- jij zou hebben overboden
- hij/zij/het zou hebben overboden
- wij zouden hebben overboden
- jullie zouden hebben overboden
- zij zouden hebben overboden
Imperatief
- jij overbied
- jullie overbiedt