Vervoeging van overeenbrengen

Onbepaalde wijs (infinitief): overeenbrengen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik breng overeen
    • jij brengt overeen
    • hij/zij/het brengt overeen
    • wij brengen overeen
    • jullie brengen overeen
    • zij brengen overeen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik bracht overeen
    • jij bracht overeen
    • hij/zij/het bracht overeen
    • wij brachten overeen
    • jullie brachten overeen
    • zij brachten overeen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb overeengebracht
    • jij hebt overeengebracht
    • hij/zij/het heeft overeengebracht
    • wij hebben overeengebracht
    • jullie hebben overeengebracht
    • zij hebben overeengebracht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had overeengebracht
    • jij had overeengebracht
    • hij/zij/het had overeengebracht
    • wij hadden overeengebracht
    • jullie hadden overeengebracht
    • zij hadden overeengebracht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal overeenbrengen
    • jij zult overeenbrengen
    • hij/zij/het zal overeenbrengen
    • wij zullen overeenbrengen
    • jullie zullen overeenbrengen
    • zij zullen overeenbrengen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal overeengebracht hebben
    • jij zult overeengebracht hebben
    • hij/zij/het zal overeengebracht hebben
    • wij zullen overeengebracht hebben
    • jullie zullen overeengebracht hebben
    • zij zullen overeengebracht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou overeenbrengen
    • jij zou overeenbrengen
    • hij/zij/het zou overeenbrengen
    • wij zouden overeenbrengen
    • jullie zouden overeenbrengen
    • zij zouden overeenbrengen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben overeengebracht
    • jij zou hebben overeengebracht
    • hij/zij/het zou hebben overeengebracht
    • wij zouden hebben overeengebracht
    • jullie zouden hebben overeengebracht
    • zij zouden hebben overeengebracht
  • Imperatief

    • jij breng overeen
    • jullie brengt overeen